e Ossenisse 25-8-19331 Hulst 5-9-2016 |iu||a aren Ge waor nog zóóveel va'plan. Ge wouw nog zóóveel doen, maor t 'kwam t 'r niemer van. t' Is niemer nöönug nou, t'Is niemer dan, mao' toen. Op een maandag, de Hulster marktdag, overleed in huiselijke kring George Sponselee, een bewonderenswaardig man, een duizendpoot, een man van het volk en een goede vriend. Geboren op Kampen in de Rummersdijkpolder, het stukske dat binnen de gemeente Ossenisse viel, zag hij het levenslicht. George groeide op in dat kleine buurtschap omringd door wijde polders - mooie polders waren dat toen nog van voor de'ruilverkaveluk'- en was van jongs af aan geïnteresseerd in de natuur om hem heen. Het is daarom niet vreemd dat deze jongeman een van de medeoprichters is van een Vogelwacht in Oost-Zeeuws-Vlaanderen. Later kreeg die de naam De Stelt- kluut. George leerde voor onderwijzer maar de ambitie was groter. Inmiddels met Els aan zijn zijde vertrok hij naar Mijd recht om aan de universiteit van Utrecht biologie te studeren. Zijn scriptie betrof de relatie tussen mieren en groene spech ten. Dat bleek toen ik later met hem aan de allereerste avifauna van Oost-Zeeuws-Vlaanderen mocht werken. Uren kon hij er over vertellen om dan na zo'n werkmiddag te verzuchten: "alia we èn weer nie veel gedaan maor toch goe bezig gewist". In het voorjaar van 1970 leerde ik'meneer'Sponselee kennen tijdens een excursie in de Clingse bossen van De Steltkluut. Hij was net afgestudeerd, had een baan als leraar biologie op het Lyceum (Jansenius Scholengemeenschap) en een nieuwe woning laten bouwen in de 'goudkust', de villawijk achter zijn werkplek. Het jaar daarna zat ik bij 'Spons' in de klas en het klikte. Urenlang hebben we samen in de auto gezeten als hij voor de Steltkluut of om andere redenen (na schooltijd en de weekenden) de streek doorkruiste. Hij moest bij Jan en alleman zijn, kende iedereen en had altijd zeer originele onderzoekjes. Zeker een halfjaar lang krauwden we overal in mestputten: koemest, paardenmest, varkensmest en schapenmest, vers en oud. Dat was een onderzoekje naar de verspreiding van de kleine oorworm. Twee zomers lang joegen we met schepnetten op groene kikkers tussen de ruïnes van de staalfabriek te Ter- neuzen omdat die gesloopt zou worden. De echte slimmeriken kregen we nooit te pakken. Op mijn vraag hoe ver hij nu al was met de avifauna want die was ooit aangekondigd, kreeg ik als wedervraag: zin om samen te doen? Het werd onze eerste co productie en er zouden nog vele volgen. Wat had die man een inspiratie. Ofschoon de jaren 1970 vooral opgingen aan activiteiten voor de Steltkluut - George was de Steltkluut - was zijn interesse veel breder. George wist ontzettend veel van de streek en was een begenadigd verteller (zowel voor publiek als in zijn ge schriften). Hij had een eigen directe stijl, niet gespeend van een zekere ironie en wist een situatie haarfijn en met humor vast te leggen. Dat werd hem niet altijd in dank afgenomen. Nadat hij het stokje van De Steltkluut had overgeven, kwam hij pas goed los. Hij zette zich in voor het dialectonderzoek, schreef toneelstukken (in dialect natuurlijk) die telkens volle zalen trokken, was zeer actief binnen de Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten, ijverde voor het behoud van de Mariakapel en de groeve te Nieuw-Namen, stond op de bres tegen het Baal- hoekkanaal, zetelde jarenlang in het Stichtingsbestuur van Het Zeeuwse Landschap etc. etc. Het laatste decennium werkte het lichaam minder mee maar de geest bleef actief. We deden nu aan maandelijkse 'audiën ties'. Vooral schrijven deed hij, heel veel schrijven. Het leek wel of hij nog even een hoop wilde doen eer hij het tijdelijke met het eeuwige zou verwisselen. We hadden net afgesproken om iets te gaan doen met de kerken in de streek. Het mocht niet zo zijn. Ook aan het'schoon en welgevuld leven'van mijn goede vriend en lichtend voorbeeld George is een eind gekomen. Dat hij ruste in vrede. Mare Buise, Foto: Peter Maas

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2016 | | pagina 3