SSHn&KÏK Se
De achterste kreek bij Hoek, ooit leefgebied van de otter. Foto Bas de Maat
Door: Leen de Jonge
Misschien mij eerst even voorstellen. Ik ben Leen de Jonge
en woon al meer dan 40 jaar in België. Ik ben geboren op een
boerderij tussen Hoek en de Braakman. Als kind had ik al veel
belangstelling voor de fauna. Mijn waarnemingen schreef ik
meestal op in een schrift. Helaas is dat verloren geraakt en dus
moet ik het met mijn geheugen doen. De herinnering gaan
vooral over de periode van net na de oorlog tot eind 1952.
In de vorige Steltkluut stond een goed artikel over de bever en
de otter. De otter ken ik nog uit mijn kindertijd, maar daar vond
ik in het artikel niets over terug.
Mijn visstok was toen een tak uit een knotwilg. De buit was
dan ook altijd heel mager. Maar omdat onze boerderij tussen
de voorste en achterste kreek van Hoek lag, was ik er wel
regelmatig te vinden. Langs de achterste kreek zag ik dan de
resten van grote vissen. Een visgraat en de schedel, keurig
schoongemaakt. Zo goed als zeker de restanten van het maal
van een otter. Het visbestand in de kreken bestond toen uit
twee soorten stekelbaars, een enkele rietvoorn, baars, karper
en paling.
Ons huis stond op zo'n tweehonderd meter van de achterste
kreek. Als ik 's avonds op bed lag, hoorde ik vaak het concert
van de kikkers. Niet dat ik daar speciaal naar luisterde, maar
ik hoopte het "fluiten" van de otters te horen. Een enkele keer
lukte dat.
Rond 1948 werd er een otter geschoten door Ré Geers,
de beroepsvisser. De jacht daarop was al enkele jaren
verboden, maar vrijbuiter Geers had zijn eigen wetten. Een
voedselconcurrent als de otter paste daar niet in. Op de
boerderij tegenover het voetbalveld van Hoek was er langs
de kreek een strook weiland. Zoals toen gebruikelijk, was de
afrastering gemaakt van prikkeldraad aan weidepalen met
daartussen knotwilgen. In één van die holle knotwilgen lag de
otter te slapen
Een paar jaar later werd een aantal jonge otters doodgeslagen
bij de afwateringsleiding, op het deel tussen Terneuzen en
de brug van Sluiskil. In mijn herinnering waren het er zes,
maar dat lijkt mij toch wat veel. Twee kantonniers, mensen die
instonden voor het onderhoud van wegen, wisten niet beter
of de otter was een "schadelijk dier". Dat was het laatste wat ik
over otters in ons gebied gehoord heb.
Veel roofdieren waren er niet in die tijd. De bunzing en de
wezel stelden het zeker goed. Voor de plattelandsbewoners
waren het goede muizenvangers. Zolang de bunzing dus
de eieren van kippen of ganzen gerust liet, liep hij weinig
gevaar. Het hermelijn kwam veel minder voor. Van de vos was
uiteraard nog helemaal geen sprake. De boommarter, maar
ook de steenmarter, kende ik alleen van de kleurplaat die in het
klaslokaal hing.