Herinneringen aan roofvogels Herinneringen aan roofvogels Door: Leen de Jonge Foto: Johhny du Burck Het was koud in februari van 1947. Maar nog niet lang koud genoeg om over het ijs van de voorste kreek naar school te gaan. Achter in het weiland naast onze boerderij lag een drinkput voor het vee. Twee populieren zorgden in de zomer voor schaduw. Toen ik op een dag uit school kwam, zat er een grote vogel in één van die bomen. Het bleek een buizerd te zijn. Vol bewondering stond ik er vanaf de weg naar te kijken. Het eerste wat ik deed toen ik de volgende morgen op school kwam, was dat gaan vertellen aan de meester. Ik had het geluk dat mijn meester erg geïnteresseerd was in de natuur. Zoals de meeste onderwijzers toen, was ook hij een man van orde en regelmaat. Na schooltijd maakte hij steevast een wandeling van twee uur. Hij had vijf routes waarvan hij nooit afweek. Behalve die dag. Een buizerd zag je toen niet elke dag Er waren toen heel weinig roofvogels. De invloed van DDT was nog nauwelijks merkbaar, dus moeten er andere oorzaken zijn. Ik herinner mij dat ik op een dag samen met een kameraad stond te kijken naar een roofvogel die in de verte passeerde. Wij twijfelden of het een "stekker" (torenvalk) of een "klamper" (sperwer) was. Een andere soort dan die twee was zeldzaam in ons gebied. Havik, slechtvalk en boomvalk waren er toen uiteraard niet te zien. Maar ook soorten als wespendief, de kiekendieven, de wouwen.kende ik alleen van een plaatje. Met de kerkuil en de steenuil ging het toen uitstekend. "Mijn" waarnemingsgebied bestond uit de Lovenpolder en de Koudepolder. Na aftrek van kreken en wegen, ca. 850 ha. groot. Ik telde daar jaarlijks minstens zeven broedparen van de kerkuil. Na de strenge winter van 1962/1963 zijn die aantallen alleen maar een vrome wens gebleven. Ook de steenuil maakte het goed. De vele knotwilgen zorgden voor ruim voldoende broedgelegenheid. Het landschap vormde een ideale biotoop. Als ik te voet naar school ging, zag ik zeker een steenuiltje zitten. Dat was overigens niet zo moeilijk. Zoals de ijsvogel zijn favoriete tak boven een sloot had, was ook de steenuil meestal in dezelfde knotwilg te vinden. Met zijn mooie gele ogen zat hij daar naar ons te kijken. De ransuil en de bosuil kwamen bij mijn weten nog niet voor in ons gebied. Maar ook de velduil heb ik toen nooit gezien. Als er, in vergelijking met die periode een groep is die in aantal toegenomen is, dan is het wel die van de roofvogels.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2017 | | pagina 13