Bosontwikkeling in Saeftinghe
aangezien het overstromingswater hier iets zoeter is. Zo staan
in dit deel diverse jonge vlieren op een hoogte van ca. 3,40 m.
NAP., terwijl westelijk in het gebied de minimale groeiplaats
hoogte 3,49 m. is. Het is echter nog wel de vraag of deze vlier-
tjes het hier langdurig gaan redden of toch gaan bezwijken bij
te vaak een ongunstig tij gedurende het groeiseizoen. In de
nog te realiseren, getijdengebieden (Hedwige-Prosperschor)
aansluitend aan Saeftinghe zal het water aanzienlijk zoeter zijn.
Deze gebieden liggen na de herinrichting echter nog zo laag
dat het nog lang zal duren voordat deze zodanig opgeslibd
zijn dat hier groei van struiken en bomen mogelijk zal zijn.
Verwachte ontwikkelingen
Voor verdergaande bosontwikkeling is er in eerste plaats een
hoger schor nodig. Het is echter niet aannemelijk dat het schor
de komende jaren zich nog grootschalig zal ophogen (zie ook
tekstkader). Alleen tijdens een extreem hoog springtij kan een
oeverwal zich momenteel lokaal ietsje ophogen. Voor echte
bosontwikkeling zal de ophoging van het schor naar verwach
ting dan ook te langzaam gaan. In eerste instantie zullen het
dus vooral vlieren zijn die zich verder zullen verspreiden en in
aantal toe zullen nemen. Het beheer in Saeftinghe, gaat voor
het grootste deel van het gebied, uit van zo min mogelijk men
selijk ingrijpen. Hierdoor is er dus ook ruimte voor spontane
vestiging van stuiken en bomen. Ecologisch gezien biedt dat
ook nieuwe kansen, zo zouden hier andere vogelsoorten zich
kunnen gaan vestigen. Bovendien is het uitermate interessant
om de prille bosontwikkeling te blijven volgen en meer te
weten te komen over de grenswaarden die dit mogelijk maken.
Een onderzoek waarbij de exacte hoogte van de (natuurlijke)
groeiplaatsen (m.b.v. een DGPS) en leeftijd van alle bomen
en struiken in beeld wordt gebracht zou een goede eerste
stap kunnen zijn. Hierna kan een nauwkeurigere analyse van
afgelopen overstromingsfrequentie worden bepaald. Ook de
verwachting van de relatie tot de getijcyclus (zie tekstkader)
kan dan getoetst worden. Tevens kan het meten van de zout
gehalten van de bodem in de wortelzone (voor en na springtij,
gedurende en buiten het groeiseizoen) nieuw inzicht geven in
de mate van zouttolerantie. Het Zeeuwse Landschap beschikt
zelf niet over de middelen/tijd om dit soort onderzoeken uit te
voeren maar wellicht zijn er onderwijsinstellingen en stagiaires
die dit nader willen onderzoeken? Geïnteresseerden mogen
zich melden!
Dankwoord
Bij deze willen wij Dick de Jong bedanken voor zijn vele nutti
ge opmerkingen op de eerdere versie van dit artikel.
In het schor zijn op meerdere plekken vitale vlieren gevonden
die tot vruchtzetting komen, zoals hier op de Blauwe plaat op
een hoogte van ca. 3.46 NAP
Vlier langs de dam naar de Noord
Bosontwikkeling in Saeftinghe
Astronomische getij cyclus en ophoging schor
In de Westerschelde is sprake van een ca 18,6-jarige cyclus
in de waterstanden, d.w.z. iedere 18,6 jaar zijn de hoogste
hoogwaters na 9,3 jaar de laagste hoogwaters en dan na
9,3 jaar weer de hoogste hoogwaters. Rond 2000 was er
een top en nu dus ook weer, maar daartussen was er dus
een dal. Verder waren er niet zo erg veel stormen in de af
gelopen jaren en dus weinig opstuwing. Het zou dus goed
kunnen dat in dat'dal'de struiken en boompjes een kans
kregen om zich te vestigen. Nu zitten we dus weer in een
top, maar de komende jaren nemen de waterstanden weer
ietsje af. Samengevat: vestiging rond ca 2006-2010, nu
moeizaam handhaven en straks weer een beetje opleving.
Omdat de sedimentatie en vooral de netto ophoging in
Saeftinge op die hoge delen minimaal is wordt het span
nend hoe ze het na ca. 2025 gaan doen als we naar de vol
gende top gaan, die weer hoger zal liggen als de huidige
omdat er wel van top naar top ook een ophoging is
Van nature hoogt een schor op doordat met vloedwater
sediment in het schor wordt gebracht. Dat gebeurt met
name in de winterperiode als er meer slib in het water zit
en als er door stormen ook zand in het water kan worden
meegenomen (uit het voorliggende slik en hier ook de
grote kreken), 's Zomers gebeurt er qua sedimentimport
niet zo veel behalve wat aanvoer van slib.
Naarmate een schor hoger wordt neemt het aantal over
stromingen af en daarmee dus ook de kans op sedimen
timport. Naast sedimentatie vindt er ook inklinking plaats
(zakken van de bodem door uitdroging). Als er in een win
ter bijvoorbeeld 5 mm sediment wordt aangevoerd klinkt
dat uiteindelijk in tot 1 of 2 mm geconsolideerd sediment.
De mate van klink hangt nauw samen met aard van het
sediment, klei of zand of een mengsel, en vochtgehalte.
Hoe kleirijker hoe sterker de klink en hoe beter de uitdro
ging hoe sterker de klink. Omdat oeverwallen zandiger zijn
dan kommen blijven deze hoger, ondanks dat ze droger
worden door betere ontwatering naar de kreken.
Bij heel hoge schorren (of schordelen) is de weinige
sedimentaanvoer uiteindelijk min of meer in evenwicht
met de klink en stopt de ophoging. Bedenk hierbij dat
het niet gaat om de absolute bodemhoogte maar om de
bodemhoogte gerelateerd aan de waterstanden. Doordat
we in NL zeespiegelstijging hebben (met name ook door
bodemdaling) stijgt dus het niveau tot waar sedimenta
tie kan plaatsvinden parallel aan deze zeespiegelstijging.
Theoretisch (en dus ook wel praktisch) kan een schor in een
situatie met relatieve zeespiegelstijging dus nooit boven
het getij uitgroeien. Struweelgroei kan dus alleen als het
bodemwater (voldoende) zoet is (med. D. de Jong).
Verspreiding van gewone vlier in Saeftinghe
De stelt kluut lente 2018