Planken en dieren van schor en slik vJ Planten en dieren van schor en slik Door: Sandra Dobbelaar. Foto's: Lucien Calle De zee... dat doet denken aan va kantie. Je bent er deze zomer vast wel geweest. Lekker zwemmen en spelen in het zand of het slik. Maar als je op let dan kun je zien dat hier ook veel natuur is. Soms groeit er een plantje, er zijn schelpen, aan spoelsels uit zee en vogels. De zee die steeds maar heen en weer gaat en zand meeneemt of brengt. Het is er voor de planten en dieren niet makkelijk om er te overleven. Altijd is er wind, waar vaak ook nog zand in wordt meegeblazen. Door de golfslag kunnen ze makkelijk worden wegge spoeld, samen met het losse zand. Langs de kust in Oost Zeeuws-Vlaan- deren zijn niet veel zandstranden. Wie vlak bij huis naar 'de zee' gaat (eigenlijk is dat de rivier de Wes- terschelde), komt juist vaak bij een groot slik terecht. De gebieden bij Hellegat, Griete of Saeftinghe zijn daar voorbeelden van. Door eb en vloed wordt er door de zee steeds weer zand en vruchtbaar slib achtergelaten. Daardoor kunnen er een heleboel kleine diertjes leven en daarvan leven weer grotere dieren, zoals vogels, die hier graag met velen komen eten. In het slik leven pieren. Dat zijn een soort wormen. Je ziet de diertjes zelf haast nooit. Daarvoor moet je ze opgraven. Je kunt ze makke lijk opsporen aan de hoopjes die ze achterlaten. Het lijkt net een tubetje tandpasta dat is uitgekne pen. Het zijn de poepjes van de pier. Een zeepier eet zand en slik en haalt daar de bruikbare dingen uit. De rest poept hij weer uit en dat zie je als zanderige hoopjes boven de grond. Een klein stukje van het hoopje vandaan zie je vaak een kuil tje met een gaatje er in. Dat is de plek waar de zeepier de modder en het zand naar binnenwerkt. Naast slik zijn er vaak ook nog stukken, die wat hoger liggen en zijn begroeid met planten. We noemen dat een schor. De hoogste delen gaan alleen nog bij heel hoog water onder. Zoute slikken en schorren zijn zeldzaam langs de kusten van West-Europa. Ze zijn daarom dan ook beschermd. Van de laagste plekken op het slik tot de hoogste delen op het schor, is er een overgang van nat naar droog, van zout naar zoet, van veel naar weinig invloed door eb en vloed. Je moet wel een bijzondere plant zijn als je daar kunt groeien en elke dag een paar keer kopje onder gaat in zout water. De planten die dat kun nen, hebben daar iets op gevonden. Gerande schijnspurrie klapt zijn bloemetje dicht zodra de plant overspoeld wordt. Zo blijft het stuifmeel droog. Net als zeekraal en Engels slijkras kan het goed tegen zout water. De planten houden slib dat in het water zit vast. Daardoor hoogt de bodem telkens weer een beetje op. Hierdoor kunnen er weer andere planten groeien, zoals zee aster. Zeekraal lijkt wel wat op een cactus met dikke vlezige stengels en zijtakjes. Daarmee kan de plant voldoende water opslaan om in Planten en dieren van schoren slik evenwicht te zijn met de zoute omgeving waarin het plantje groeit. De helder groene, sappige takjes dienen als wateropslag. Veel andere planten gebruiken deze techniek. Andere planten die zout verdragen zijn planten met behaarde bladeren of bladeren die met vele schubjes bedekt zijn. De schubjes dienen om een luchtlaagje vast te houden, waardoor ze minder goed vocht verdampen. Een voorbeeld is gewone zoutmelde. De blaadjes daarvan heb ben vele kleine schubjes die de plant een zilvergrijze kleur geven. De meeste zoutverdragende planten, zoals zeekraal en gewone zoutmelde nemen net zoveel zeewater op tot ze verzadigd zijn. Lamsoor is zelfs zo gebouwd dat de plant het teveel aan opgenomen zouten kan afscheiden! De zoutkristalletjes zijn bij zonnig en warm weer soms merkbaar aan de onderzijde van de bladeren. Soms zie je wel eens een glibberig dier op het strand. Helemaal door zichtig, net een pudding. Dat is een kwal, een dode. Kwallen zijn door zichtige dieren die heel sierlijk door het water kunnen zweven. De randen kunnen ze samentrekken of juist weer open laten gaan en daardoor komen ze vooruit. Sommige kwallen- soorten hebben tentakels, die kun nen netelen net als een brandnetel. Wist je dat een kwal voor het groot ste deel uit water bestaat? Er zijn kwallen in veel maten en soorten. Bij ons in de Westerschelde zien we vooral veel oor- en kompaskwallen. Die kun je prima op je hand houden. Wie goed kijkt, kan eenvoudig het zeedruifje ontdekken. Een heel klein kwalletje zo groot en glibberig als een gepelde druif. Overal waar je loopt, kun je schel pen vinden. In elke schelp, of eigen lijk een dubbele schelp, heeft een diertje gezeten. Je vindt geribbelde witte kokkels, breekbare en soms mooi gekleurde nonnetjes, slijk- gapers, strandgapers, mesheften, mossels en nog veel meer... Soms zit er in een schelp een klein gaatje. Dat is gemaakt door een vijand van de schelpdieren, de tepelhoorn, een slak die door dat gaatje zijn prooi doodt en opeet. De meeste van deze dieren leven niet langs het strand maar verder weg in zee. Door de beweging van het water, zijn ze naar de kust gevoerd. Samen met allerlei andere zeedieren. Vogels eten deze schelpdieren, maar ze eten ook pieren, krabbetjes en garnalen. Als het eb is lopen veel vogels langs de waterlijn of op het slik zoals wulpen, scholeksters, ture luurs, kluten, lepelaars, strandlopers en plevieren. Ze zoeken dan naar eten. Iedere soort doet dat op zijn eigen manier. Wordt het vloed dan worden de vo gels steeds dichter naar de zeedijk of schorren geduwd. Als er helemaal geen slik meer over is, zoeken de vogels een vluchtplaats. Daar wach ten ze tot het hoge water weer gaat zakken. Het is belangrijk deze plaatsen met rust te laten. De vogels worden dan niet verstoord. 't stekkertje herfst 2018

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 2018 | | pagina 14