Een wilde natuurtuin
Azuurjuffer op beukenhaag
'Onkruid'mag blijven
Mijn keuze om natuurlijk te tuinieren is geleidelijk aan ge
groeid. Ik had nauwelijks tuinervaring toen ik zes jaar geleden
op Spui kwam wonen. De vorige bewoners hadden in 1990
een stuk weiland achter hun huis opgekocht en zich door
Landschapsbeheer Zeeland laten adviseren voor de inrichting
daarvan. Er was een hoek met fruitbomen, de straatkant en
achterzijde van mijn tuin waren beplant met inheemse bomen
en achterin was een fikse waterpoel vol kwakende kikkers en
kamsalamanders. Centraal in de tuin lag een groot grasveld.
Achteraf gezien was ik natuurlijk wat overmoedig om te den
ken dat ik zonder tuinervaring een halve hectare in mijn eentje
wel even zou kunnen onderhouden. Mijn buurman heeft dan
ook niet helemaal ongelijk wanneer hij het over'die wildernis'
heeft. In het stuk tuin dat aan de weg grenst, woekert een fikse
bramenstruik. Tussen de bomen stapel ik gesnoeide takken
op. Voor egels een goede overwinteringsplek en voor winter
koninkjes een mooie broedplaats, maar een verzorgde aanblik
biedt mijn tuin zo niet vanaf de straat.
Om mijn huis bleef het aanvankelijk wat netter. Ik hield de
stenen paden en het terras enigszins'onkruid'vrij en maaide
vooral regelmatig mijn gazon. Dan zag het geheel er verzorgd
genoeg uit.
Geleidelijk aan merkte ik echter dat er wat in mij begon te ver
anderen. Als ik'onkruid'verwijderde liet ik het bijenkorfje tus
sen de stenen staan. Ik vond ze mooi en bovendien zoemden
er regelmatig insecten omheen voor voedsel. Op het gazon
maaide ik om oranje havikskruid en de margrieten heen. Dat
fleurde het groene gazon wat op. Ook de kaardenbol mocht
blijven staan, omdat daar puttertjes op af kwamen. Toen ik las
dat de paardenbloem in het voorjaar voor veel insecten in het
vroege voorjaar een van de belangrijkste voedselbronnen is,
werd het me pas echt duidelijk: als natuurliefhebber wilde ik
een tuin waar ik niet alleen wat groente voor mezelf uithaalde,
maar waar ook inheemse planten, vogels en allerlei insecten
een goed bestaan zouden hebben. Vooral die laatste groep
ben ik steeds belangrijker gaan vinden. Tachtig procent van de
wilde planten is immers afhankelijk van insecten voor de voort
planting en daarnaast zijn ze een belangrijke voedselbron voor
veel vogels. Tegelijkertijd staat het voortbestaan van insecten
onder druk. In 2017 bleek uit onderzoek dat in drieënzestig na
tuurgebieden de biomassa aan vliegende insecten gemiddeld
met 75% is gedaald in de laatste drie decennia.
Geen strak gazon meer
Vorig jaar besloot ik na een maaibeurt in maart een groot deel
van mijn gazon voorlopig niet meer te maaien. Ooit droomde
ik van een bloemenweide vol klaprozen, korenbloemen en ka
mille. Je kunt kant en klare zaaipakketten kopen voor dit soort
bloemenweide. Willen die planten het goed doen, dan moet
je echter wel eerst je grond verarmen las ik. In het geval van
mijn vruchtbare grond betekende dat, dat ik het beste mijn
gras kon verwijderen inclusief de vruchtbare toplaag van aarde
daar onder. Dat vond ik wat ver gaan. Zonde om het gezonde
bodemleven in een tuin waar al decennia niet is gespoten
te verwijderen. Het zou dus de weg van de geleidelijkheid
worden. Sommige bermen rondom Spui staan vol inheemse
planten, zoals wilde peen, kamille, fluitenkruid, heelblaadjes,
wilde pastinaak etc. Ik hoopte dat het zaad daarvan een weg
zou vinden naar mijn tuin.
Ook wanneer je op deze
manier een bloemenweide
van je tuin wil maken
is het belangrijk dat je
de grond verarmt. Voor
vruchtbare grond wordt
geadviseerd zo'n drie
keer per jaar te maaien
en het maaisel af te voe
ren, zodat het niet verteert
en de aarde eronder vrucht
baarder maakt.
Het voortdurend verarmen van
grond voor bloemrijke bermen en
velden heeft te maken met de bemestende invloed van stik
stofdepositie en met successie. Successie is de manier waarop
opeenvolgende plantengroepen kale grond uiteindelijk in
bos doen veranderen. Kale grond blijft nooit lang onbegroeid.
Door het omvallen van bomen, ploegen of het bouwrijp ma
ken van terreinen verschijnen er al snel planten. Eerst komen
pioniersplanten zoals korenbloemen, klaprozen, perzikkruid
en melganzevoet. Het zijn de eenjarigen, waarvan het lichte
zaad zich snel verspreidt. Deze pioniers zijn de wegbereiders
voor de volgende fase waarin grassen meer gaan overheersen.
Die wortelen dieper en geleidelijk aan verdwijnen daardoor
veel pioniers. Rozetplanten als de margriet, die het gras wat uit
elkaar duwen houden het dan nog wel vol, maar een klaproos
of korenbloem slaagt er niet meer in te wortelen. Wanneer
er vervolgens nog steeds niet wordt gemaaid ontstaat een
bodem die door vertering van omgevallen grashalmen steeds
vruchtbaarder wordt. Er ontstaat een ruigtekruiden vegetatie.
Tot die groep behoren brandnetels, bramen, maar ook lever
kruid, moerasspirea en kattenstaart. Zij zijn de wegbereiders
voor steeds meer struiken en bomen. Uiteindelijk zou er dan na
ongeveer honderd jaar een evenwichtig loofbos zijn ontstaan,
waar de begroeiing min of meer hetzelfde blijft. Of dit tegen
woordig nog zo zou gaan is overigens wel de vraag. Door de
stikstofdepositie begint verruiging bijvoorbeeld aanzienlijk
sneller dan vroeger.
Nooit meer maaien?
In mijn tuin zijn na 1,5 jaar al heel wat inheemse planten gaan
groeien. De stukken die ik twee tot drie keer heb gemaaid
beginnen al te lijken op de fleurige bermen rondom Spui. Er
groeit witte klaver, gele rolklaver, bermooievaarsbek, vogelwik
ke en de wilde peen met zijn ragfijne witte bloemenscherm.
Het oranje havikskruid en de margrieten hebben zich behoor
lijk uitgebreid. Langs de paadjes die ik door het hoge gras maai
en die ik nog wel kort houd, groeiden deze zomer voor het
eerst heelblaadjes en de agrimonie. Er is ook een groot stuk dat
ik na 1,5 jaar nog steeds niet heb gemaaid. Dat stuk is heel wat
minder kleurrijk. Op afstand zie je vooral de verdroogde hal
men van minstens zes verschillende soorten grassen en daar
bovenuit steken de bloemen van het gele jacobskruiskruid en
wat distels. Toch is deze ruigte het gebiedje in mijn tuin waar ik
op dit moment het liefste door heen loop. Daar vond ik ook de
meeste insecten die ik nog nooit eerder had gezien, zoals het
oranje zandoogje, het bruin blauwtje, de sabelsprinkhanendo-
der en de stekelsluipwesp, een insect dat op een grote zwarte
hommel met gouden ogen lijkt. Die laatste twee worden niet
vaak waargenomen in Zeeuws-Vlaanderen. Tussen de hoge
grashalmen hebben wespspinnen een net geweven. Er huizen
volop sprinkhanen, waarvan ik de soorten helaas nog niet
allemaal uit elkaar kan houden.
Het is niet voor niets dat ik dit gedeelte nog steeds niet heb
gemaaid. Aanleiding voor mij was het vrolijke getjilp van
de sprinkhanen. Ik was bang dat er daar weinig van zouden
overblijven wanneer ik alles kort zou maaien. Was uitsluitend
verarmen wel altijd zo'n goed idee, vroeg ik mij af. Ik bleek niet
de enige te zijn met die twijfel. Peter Buising, schrijver van het
boek beleefbare tuin, is van mening dat het huidige ecologi
sche bermbeheer te veel gericht is op drachtplanten, die bijen
en vlinders van honing voorzien, maar dat er te weinig reke
ning wordt gehouden met alle andere geleedpotigen. Daar
is wel enigszins onderzoek naar gedaan. In 'Knelpunten voor
loopkevers, wantsen en sprinkhanen in hellingschraallanden'
(C.G.E, van Noordwijk et al., 2012) beschrijven onderzoekers
hoe het speciaal aan vlinders en mieren aangepaste maai- en
graasbeleid in Limburgse natura 2000 gebiedjes een negatief
effect had op het leven van andere insecten. Aanvankelijk
werden de hellingen alleen in de winter begraasd of gemaaid.
Nadat uit onderzoek was gebleken dat dit ongunstig was voor
mieren en vlinders, werd besloten in het voorjaar en de zomer
te maaien. Voor de vlinderpopulatie bleek dit een goed besluit,
maar helaas gold dat niet voor alle andere insecten. Zo consta
teerden de onderzoekers dat door het afvoeren van maaisel
in de zomer het aantal wantsen sterk afnam. Ook de groep
loopkevers die zich in het voorjaar voortplant, had waarschijn
lijk last van het veranderde maai- en graasschema. Voor de
bodem actieve wantsen en bepaalde soorten sprinkhanen zou
Sabelsprinkhanendoder op bloeiende prei
Gouden tor op kruidvlier
een kale bodem in het voorjaar en de zomer wel weer gunstig
zijn. Deze insecten hebben behoefte aan warmte en een lage
begroeiing maakt dat de bodem eerder opwarmt. Hier werd
wel een kanttekening bij geplaatst. Allerlei soorten veldsprink-
hanen regelen hun temperatuur door omhoog en omlaag te
bewegen op grassprieten. Een kaal gemaaid weiland is voor
hen op een koude winderige zomerse dag niet bepaald een
optimale biotoop. Dan hebben zij luwe windvrije hoekjes
nodig om op temperatuur te blijven. Daarnaast verwezen de
onderzoekers ook naar een eerder onderzoek waarbij werd
geconstateerd dat het aantal sprinkhanen drastisch afneemt
na maaien en afvoeren. Tot slot bleek jaarlijks maaien sowie
so desastreus voor een groep van de onderzochte insecten.
Gehakkelde aurelia