Vergankelijke schoonheid
O
Vergankelijke schoonheid
Vergankelijke schoonheid
De dagen worden korter en kouder. Langzaam gaat de herfst over in de winter. Felle kleuren vervagen tot een scala aan
groen-, geel- en bruintinten. Vorm wint het van kleur. Misschien is juist het besef dat deze schoonheid vergankelijk is,
wel het beste argument om de jas aan te trekken. In dit nummer van de Steltkluut een aantal planten die tijdens een
winterse wandeling een tweede blik meer dan verdienen. Dit artikel door de Plantenwerkgroep bevat bijdragen van
Nathalie De Somer (Bosrank), Hanneke Smulders (Teunisbloem), Christine Lombaerts (Mispel), Marian Sponselee (Hop
en Riet), Ingrid Smit (Peen) en Marleen Peeters (Cichorei). Ook zin om actief te zijn met planten? Stuur een berichtje naar
Plantenwerkgroep@steltkluut.nl.
Bosrank in vrucht Foto: Nathalie De Somer
Rozet van teunisbloem. Foto: Hanneke Smulders
Bosrank
In de winter, als alle takken berijpt zijn, steken de pluizige
vruchten van de Bosrank scherp aftegen de felblauwe hemel.
Elke vrucht heeft een lang behaarde snavel. Die snavel maakt
de soort zo geliefd voor het bouwen van zachte nesten. Zowel
zoogdieren als vogels verzamelen het materiaal en maken er
dankbaar gebruik van voor de bouw van donzige nestbodems.
Zo helpen dieren mee met de zaadverspreiding van deze soort.
Bosrank of Clematis vitalba is een soort van kalkrijke gronden
en bosranden, een lid uit de boterbloemfamilie en een stevige
klimmer, die zich als een liaan door de bomenlagen heen
vlecht tot in de boomtoppen. Bosrank is opvallend talrijk te
vinden op het Eiland van de Meijer, tussen Terneuzen en Spui,
en afgelopen jaren vond deze klimmer ook een plek tussen de
basaltblokken op de Westerscheldedijk bij Terneuzen.
Teunisbloemen
Een andere groep planten die in de winter heel herkenbaar
is, zijn Teunisbloemen (Oenothera). Oorspronkelijk ingevoerd
vanuit Amerika hebben zich hier door mutaties en spontane
kruisingen nieuwe 'soorten' gevormd. Dat proces gaat
almaar door, de 'Europese school' erkent nu 85 soorten en 23
bastaarden.Teunisbloemen worden in Zeeuws-Vlaanderen
geteeld voor de productie van olie die rijk is aan gamma
linoleenzuur. Verder komen ze in onze streek voor op droge,
zandige of stenige grond. Vaak in bermen en tuinen, maar ook
in minder door de mens beïnvloede gebieden.
's Zomers opent zich iedere avond in de schemering een
nieuwe, gele bloem. Nachtvlinders zoals de gamma-uil, maar
ook andere nachtinsecten en dagvlinders, zoals de gehakkelde
aurelia en het boomblauwtje, weten deze heerlijk geurende,
lichtgevende bloemen snel te vinden en genieten van de
nectar. Het is een waardplant voor de teunisbloempijlstaart.
In de herfst en winter komen teunisbloemen een enkele keer
bloeiend voor. Deze tweejarige plant is in het koude seizoen
vooral te herkennen aan de grote, platte rozetten en de lange
uitgebloeide bloemstengels met openstaande zaaddozen.
Voor kleine zaadetende zangvogels zijn de zaden voedzaam
en zeer gewild.
Mispel
Een totaal andere plant om met aandacht te bekijken, is de
Mispel. Deze prachtige kleine fruitboom kan tot wel 6 m
hoog worden. In Zeeuws-Vlaanderen is het aantal natuurlijke
exemplaren beperkt, maar er zijn zeker aangeplante
exemplaren te vinden. Deze boomsoort is oorspronkelijk
door de Romeinen ingevoerd vanuit Klein-Azië, Noord-
Iran en de Kaukasus waar de soort inheems is. Romeinse
soldaten waardeerden de plant vanwege het hoge vitamine
C-gehalte in de vruchten en daarom plantten ze mispels
aan in nederzettingen waar ze langere tijd verbleven. De
wetenschappelijke naam Mespilus germanica klopt dus niet
echt, Linnaeus dacht ten onrechte dat de mispel van nature in
Duitsland groeide.
De steltkluut winter 2020
Romeinse soldaten waardeerden de plant vanwege het hoge
vitamine C-gehalte. Foto: Hanneke Smulders
Deze boom heeft grote ecologische waarde voor vogels en
insecten. In de lente is het een mooie verschijning: grote
witte bloemen met vijf kroonbladen die doen denken aan
kleine rozen. Niet verwonderlijk, de mispel behoort tot de
rozenfamilie. De wilde soort heeft doornen, de gecultiveerde
vorm meestal niet. De vruchten doen denken aan rozenbottels
maar dan groter; de kelkslippen vormen de kroon op dit
heerlijk stuk fruit dat pas rijp en zacht wordt na de eerste
vorst. Dan begint een gistingsproces dat aan de mispel zijn
specifieke zoete, kaneelachtige appelsmaak geeft. In de vrucht
zitten vijfgrote roodachtige pitten die niet eetbaar zijn. Van
het vruchtvlees kun je lekkere moes maken of gelei en zelfs
huiswijn.
Mispel is bij ons eerder onbekend dan onbemind. De soort
verdient een plaats in tuinen want met de brede lage groei
en kronkelige takken biedt de boom een veilige toevlucht
aan vogels. En in de winter vormen de vruchten een lekker
hapje voor merels en lijsters. Deze eenhuizige boom groeit op
voedselrijke, kalkhoudende, vochtige bodem. Hitte verdraagt
de mispel vrij goed. De boom kan 40 a 50 jaar oud worden.
Peen
Zo zeldzaam als de mispel is, zo algemeen is Peen of Daucus
carota. De fijne witte bloemschermen van deze voorouder van
de wortel zie je vaak in wegbermen. Als je wat minder maait,
groeit deze plant ook in de tuin. Veel insecten profiteren van de
bloemen. Op de schermen zijn soldaatjes, pyjamawantsen en
verschillende bijen en hommels te vinden. Vooral voor insecten
met een korte tong, zoals kevers, graafwespen en zweefvliegen
is peen een populaire voedselbron. Daarnaast is het een
waardplant voor de koninginnenpage net zoals vele andere
schermbloemigen.
Ook na de bloei heeft peen een functie voor insecten. Het
bloemenscherm van de plant is samengesteld en bestaat
uit afzonderlijke kleine schermen. Na de bloei buigen de
De oude Nederlandse naam voor peen is 'vogelnest'.
Foto: Ingrid Smit
stengeltjes van de kleine schermen zich naar binnen en klitten
de windselbladen en stekelige vruchten aan elkaar. Zo ontstaat
een sierlijk geweven mandje. Een uitgebloeide peen lijkt zo wel
op een nestje. De oude Nederlandse naam voor peen is dan
ook'vogelnest'. Voor insecten zijn deze'nestjes'een geschikte
plaats om zich in te verschuilen in herfst en winter.
Hop
Hop of Humulus lupulus is een vaste inheemse plant uit de
Hennepfamilie. De plant sterft in het najaar af en loopt in het
voorjaar weer uit. De Latijnse term beschrijft treffend twee
eigenschappen van de plant: hop gedijt op vochtige plaatsen
en slingert zich - altijd rechtsom windend - 'als een kleine wolf'
rondom bomen waarmee hij deze als het ware wurgt. De plant
kan zo wel zeven meter hoog komen en hecht zich daarbij vast
met kleine klimharen.
Hop is tweehuizig, dus er zijn zowel planten met mannelijke
bloemen die alleen meeldraden met stuifmeel hebben, als
planten met vrouwelijke bloemen die alleen stampers hebben. De
vrouwelijke bloem bevat de gele poederige stof lupiline die de plant
beschermt tegen schadelijke micro-organismen en schimmels. De
bloemen ruiken niet onaangenaam en trekken tal van insecten.
Hop wordt al sinds de 9e eeuw gebruikt voor het brouwen
van bier. Het is niet alleen een smaakmaker maar ook een
bewaarmiddel. Voor bier (uitgezonderd Ale) zijn alleen de
onbevruchte vrouwelijke hopbellen geschikt. Bevruchte
bloemen vormen namelijk een zaadje wat een onaangename
bitterheid veroorzaakt. Daarom is het in België bij wet
verboden om in een straal van 20 km rondom een hopveld
mannelijke planten te hebben staan en ben je verplicht deze
uit te roeien. Dat valt nog niet mee want als een klein stukje
van de wortelstok blijft zitten, dan loopt dat gewoon weer uit.
De zaden worden verspreid door de wind doordat ze aan het
grote schutblad blijven zitten.