O
Het waterhoen in Midden Zeeuws-Viaanderen
paar gebieden na, was overal sprake van een afname. Het
enige gebied met een duidelijke toename was de van
Remoorterepolder (A814) met in de jaren negentig gemiddeld
23 vogels en in 2021 39 vogels. Dit dankzij een groep van 26 bij
Driekwart, een rommelige plek met tamme ganzen en eenden
langs de Westelijke Rijkswaterleiding bij Driekwart. De qua
aantal belangrijkste afnames vonden plaats bij het Kanaal van
Gent naarTerneuzen (A801(van 43 naar 17), in Sas van Gent
en de Poelpolder (A817) (van 45 naar 7), in de Lovenpolder
(A905) (van 136 naar 35) en de Braakmanpolder (A902, A903 en
A904) (van 81 naar 20).
Groepsgrootte
De gemiddelde groepsgrootte varieerde in 1992-98 tussen
5,9 en 6,8 ex. In 1998 was deze met 8,1 wat hoger en in 2021
met 2,9 een stuk lager. Bij de twee tellingen in 1994 waren de
groepsgroottes vrijwel gelijk (Tabel 2).
In Tabel 3 wordt het habitat waarin Waterhoentjes
foerageerden samengevat. In de jaren 90 werd gemiddeld
72% van de Waterhoentjes op gras, 15% op water, 7% op
wintergraan en telkens 2% op akker, kuilvoer en aardappelafval
waargenomen. In de winter van 2021 was het aandeel op gras
met 58% lager en dat op water met 36% hoger dan in de jaren
90. Voor wat betreft gras hebben ze een sterke voorkeur voor
intensief begraasd voedselrijk grasland.
Er was een opvallend verschil in groepsgrootte tussen vogels
die zwemmend en lopend foerageerden. In de jaren negentig
was de gemiddelde groepsgrootte van zwemmende vogels 2,9
(SD=2,7; N=230) en deed 10% van de vogels dat in een groep
van zes of meer vogels. Bij de vogels die lopend foerageerden
was de gemiddelde groepsgrootte 9,1 (SD=11,1; N=416) en
bestond 10% van de groepen uit 21 of meer vogels. Lopend
foerageren op land is gevaarlijker dan zwemmend op het
water. Foerageren in grote groepen verhoogt de veiligheid;
immers met meer zie je meer. De groep van 87 vogels die in 25
december 1994 op een hoop aardappelafval foerageerden was
circa 80 meter van de oever verwijderd en bij twee groepen
die op kuilvoer foerageerden ging het op 25 december 1993
om een groep van 21 ex. die circa 110 meter van de oever
was en op 24 december 1994 ging het om een groep van 58
ex. die circa 70 meter van de oever water was. Dit zijn voor
foeragerende Waterhoentjes bovengemiddelde afstanden,
meestal komen ze niet verder dan enkele tientallen meters
van de oever. Het is aannemelijk dat ze zich alleen op grotere
afstand van water wagen als dat in verband met het voedsel
voordeel biedt. Om de veiligheid te verhogen doen ze dat dan
in grotere groepen.
Voedsel
Waterhoentjes eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel (Glutz
von Blotzheim et al. 1973, Cramp Simmons 1980). Uit een
onderzoek aan feces van Waterhoentjes die overwinterden
bij een aan de kust gelegen meer in Algerije, bleek dat het
voedsel over het hele jaar genomen voor 86,7% uit groene
plantendelen bestond, vooral grassen (Riet behoort daar
ook toe!). In de winter was het dieet bijna 100% plantaardig
Figuur 2 Verspreiding van het Waterhoen in de winter in Midden Zeeuws-Viaanderen. Links het gemiddelde voor de winters in de jaren negentig en
rechts het aantal in de winter van 2021.
De steltkluut lente 2021
Winters 1990-99
(Lardjane-Hamiti et al. 2015). Het habitat waarin Waterhoentjes
's winters in Midden Zeeuws-Viaanderen naar voedsel zoeken,
duidt erop dat ze ook hier van groene plantendelen leven.
Conclusies
Speciaal op Waterhoentjes gerichte tellingen in
Midden Zeeuws-Viaanderen leverden gemiddeld
30% hogere resultaten op dan midwintertellingen.
Omdat de midwintertellingen werden uitgevoerd na
de waterhoentellingen was er voorkennis. Zonder
voorkennis kunnen de verschillen nog groter uitvallen. Een
waterhoentelling in de tweede helft van februari 1994 bij een
gesloten sneeuwdek leverde 10% meer vogels op dan een
telling in de tweede helft van december 1993. Waterhoentjes
zijn in Nederland vooral standvogels. Het hogere aantal
was waarschijnlijk een gevolg van een verhoogde
waarnemingskans bij sneeuw.
In Midden Zeeuws-Viaanderen werden in de periode 1990
99 jaarlijks rondom de jaarwisseling waterhoentellingen
uitgevoerd. Gemiddeld werden 622 Waterhoentjes geteld
(dichtheid 7,5 ex./km2). Het aantal varieerde tussen 506 en
792 ex. (dichtheden 6,1 en 9,5 ex./km2). Het laagste aantal was
aanwezig in de winter van 1998, dit was na de winters van
1996 en 1997 met in beide winters een periode van matige
tot strenge vorst en vooral in de tweede winter een dik pak
sneeuw. Het hoogste aantal werd in december 1995 geteld.
Deze telling werd uitgevoerd voor de koudegolf van die winter
(de winter van 1996!). In de winter van 2021 werden in Midden
Zeeuws-Viaanderen nog maar 218 ex. geteld (dichtheid 2,6
ex./km2). Het is slechts 35% van het gemiddelde in de jaren
90. Uit het resultaat van midwintertellingen is gebleken dat de
afname plaatsvond vanaf 2009.
Waterhoentjes foerageerden in de jaren negentig in Midden
Zeeuws-Viaanderen vooral in grasland (72%) en in mindere
mate op water (15%) en op akkers met wintergraan (7%).
Soms foerageerden ze op kuilvoer, aardappelval of akkers
(elks 2%). In de winter van 2021 was het aandeel op gras
foeragerende vogels afgenomen (58%) en het aandeel op
water foeragerende vogels toegenomen (36%). Afgaand op
het gedrag, het habitat en hetgeen ik in de literatuur heb
gevonden, leven ze 's winters van groene plantendelen. Voor
wat betreft gras hebben ze een sterke voorkeur voor intensief
begraasd voedselrijk grasland.
Foeragerende Waterhoentjes begeven zich 's winters zelden
meer dan 100 m van een begroeide oever waarin ze zich bij
gevaar kunnen verschuilen. Als Waterhoentjes lopend op land
foerageren doen ze dat in gemiddeld grotere groepen dan
zwemmend. Zwemmend foerageren is veiliger dan lopend,
terwijl een grotere groep extra veiligheid biedt.
Waterhoentjes zijn erg gevoelig voor winterse
omstandigheden, vooral als die gepaard gaan met sneeuw
omdat ze dan niet bij hun voedsel kunnen. In de jaren negentig
werden zulke verliezen in korte tijd gecompenseerd. Dat
gebeurde niet meer na de wat koudere winters van 2009-2013.
Dit ondanks een reeks van (buitengewoon) zachte winters
nadien.
Dank
Bert van Broekhoven, André Bourgonje, Ab Delzenne,
George van der Hel, Alain Kind, Hans Molenaar, Rudy Smet,
Mark Ploegaert, Jaap Poortvliet, Cor Sol en Theo Spuessens
assisteerden bij de midwintertellingen en Marlies Castelijns bij
de waterhoentellingen. Alex de Smet maakte de kaartjes en
Johnny du Burck de foto. Allen hartelijk dank.
Henk Castelijns, Philippine 20 januari 2021.
Literatuur
Bijlsma R.G., Hustings F, Camphuysen CJ. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB
Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem, Utrecht.
Cramp S. Simmons K.E.L. (eds). 1980. The birds of the Western Palearctic, volume 2, Hawks to BustardsOxford University Press, Oxford.
Glutz von Blotzheim U.N., Bauer K.M. Bezzel E. 1971. Handbuch der Vögel Mitteleuropas. Band 5, Galliformes und Gruiformes.
Akademische Verlagsgesellschaft, Frankfurt am Main.
JukemaJ. 1987. Trekgedrag en-wintersterfte bij een populatie van het Waterhoen Gallinula chloropus. Limosa 70:1-6.
Lardjane-Hamiti A„ Metna F., Boukhemza M., Merabeta S. Houhamdi M. Variation in the diet of Common Moorhen Gallinula
chloropus (Aves, Rallidae) at Lake Réghaïa, Algeria. Zoology and Ecology, DO110.1080/21658005.2015.1046270.
Sovon 1987. Atlas van de Nederlandse vogels. Jellema, Almelo.
Vergeer J.W. 2018 in Sovon 2018. Vogelatlas van Nederland. Broedvogels, wintervogels en 40 jaar verandering. Kosmos Uitgevers,
Utrecht/Antwerpen.