VOGELS en VISKOPPEN
O
Vogels en viskoppen
De dijk bij het gemaal Kampen (Hellegatpolder) wekte al enige
tijd mijn interesse. Ik had deze afgelopen winter al een paar keer
kort bezocht en had me voorgenomen om er eens wat extra
aandacht aan te besteden. Als je westelijk van het gemaal het
pad op wandelt, zie je een wat rechte strakke dijk, de westelijke
begrenzing van de Hellegatpolder (1926). Aan de voet is deze
begroeid met een lange rij Essen. Rechts een populierenbosje,
de uitloper van een voormalige camping en wat akkers. Niets
bijzonders dus. Maar de andere zijde van de dijk, laat ons
zeggen de zijde van het uitwateringskanaal, biedt een geheel
ander uiterlijk. Een wat ruigere dijkzijde, met veel Meidoorns,
waaronder ook hele oude, grote exemplaren, afgewisseld door
wilde rozen en ferme braamstruwelen. Hier en daar is de grond
kaal, wellicht afkalving veroorzaakt door de runderen en/of
oude konijnenholen. Het zou me niet verbazen als er hier of
daar een Vos in huist, gezien de diverse Vossen uitwerpselen
die ik vond. Ja, daar aan die zuidwestelijke zijde kan het in de
zon en uit de wind best goed toeven zijn en is er misschien
een bruisend insectenleven. Maar zo niet op de middag van 11
april, want hoewel het zonnig was, waaide er een koude straffe
noordelijke wind, waardoor de temperatuur laag bleef, zeker
ook gevoelsmatig. Op het gebied van insecten viel er dus niet
veel te verwachten. Maar dat hield me niet tegen; er is immers
altijd wel iets te zien ofte beleven. Eenmaal ter plaatse struinde
ik een stukje dijkvak af en gaf mijn ogen goed de kost. Er vlogen
enkele erg ongedurige bijen rond, die zelfs niet het fatsoen
hadden zich te laten fotograferen zodat determineren lastig
bleek. Waarschijnlijk Grasbijen. Een enkele Bijvliegsoort liet zich
zien. Tientallen Wolfspinnen maakten zich gauw uit de voeten
zodra ik ze naderde. Maar plotseling viel mijn oog op een bij die
op de top van een van de vele Sleedoornscheuten zat. In mijn
eerste opwelling dacht ik aan een Grasbij, maar deze hier leek
me toch iets groter, meer het formaat van een honingbij. Op
zo'n moment heb ik mijn camera meestal al "in de aanslag" en
ik maakte dan ook direct een foto. Van insecten probeer ik altijd
minstens drie goede foto's te maken, van boven, op zij en van
voren (de kop). Maar ja, dat is theorie, de praktijk is weerbarstig.
En zo ook nu; de bij liet slechts 1 mooie foto maken. Ik had
geen veldgids bij, dus eenmaal thuis probeerde ik zo goed en
zo kwaad als mogelijk een passende naam te vinden voor deze
soort. Ik kwam er niet zo goed aan uit, maar ik dacht aan een
vrouwtje Meidoornzandbij (Andrena carantonica, algemene
soort). Daarbij voelde ik mij ook een beetje gesteund door de
determinatie via de Identifier van waarneming.nl, alhoewel je
deze nooit op zijn of haar blauwe ogen mag geloven en altijd
moet dubbelchecken. Ik vind het vaak best lastig om sommige
sterk gelijkende soorten uit elkaar te houden. Dan mag je nog
zo goed de beschrijving lezen over beharing, voorjaarsvormen,
tergieten en al wat dies meer zij, toch blijft het moeilijk. Dus
heb ik deze waarneming met foto op de site waarneming.nl
geplaatst als Meidoornzandbij, weliswaar op onzeker, in de
hoop spoedig een reactie te krijgen van een validator. Zo'n
reactie kan soms erg lang op zich laten wachten. Maar wat
schetst mijn verbazing als ik al slechts enkele uren later een mail
in mijn mailbox zie met de opmerking van de validator: "dit is
wel een hele bijzondere soort, namelijk een Doornkaakzandbij
(Andrena trimmerana)". Een soort met het predicaat"erg
zeldzaam". Ik was erg content met deze mededeling, alhoewel
ik toch ook wilde weten aan welke kenmerken je dat kan
zien. Terug zoekend in de veldgids lees ik onder andere
dat het vrouwtje Doornkaakzandbij erg veel lijkt op het
vrouwtje van de Meidoornzandbij met dien verstande dat van
eerstgenoemde de zijden van tergieten 1-2 en basale sternieten
met rode tekening en achterranden van tergieten bleker zijn,
waardoor achterlijf iets gebandeerd lijkt. Lentevrouwtjes
hebben bovendien langere en lichtere beharing. Als je goed
kijkt naar de foto, kan je het zien. Maar feit is datje erg veel
kennis moet hebben.
Raadpleging op waarneming.nl leert mij al gauw dat dit een
eerste melding voor Zeeuws-Vlaanderen is. De laatste jaren zijn
er wel enkele goed gekeurde waarnemingen in Zeeland boven
de Westerschelde. Verder zie je dat de soort de laatste tien jaar
sporadisch wordt waargenomen in Zuid Holland. En er is 1
waarneming in de omgeving Arnhem. De eerste waarneming
in Zeeland is op 29-3-2002 in het natuurgebied Rammekens
bij Ritthem gedaan door Anton Baaijens. De eerste op
waarneming.nl geregistreerde en goedgekeurde waarneming
dateert 2013 van dezelfde plaats. Uit de statistieken lijkt het
erop dat de soort wat uitbreidt de laatste jaren. Dat laatste
beeld is ook in Vlaanderen te zien. Al met al altijd erg leuk om
een zeldzame soort op je eigen naam te mogen vastleggen.
Maar bovenal is dat ook weer een stimulans om verder te gaan
met het veldwerk, altijd oplettend te zijn en goed onderzoek te
doen.
Geraadpleegde literatuur:
- Calle L en C. Jacobusse 2008, Bijen en Wespen in Zeeland, Fauna
Zeelandica deel 4
- Smit J. en A. de Wilde 20 74, Nieuwe vondsten van de
Doornkaakzandbij Andrena trimmerana in Nederland,
Nederlandse Faunistische Mededelingen
- Steven Falk, Veldgidsjiijen voor Nederland en Vlaanderen
- www.waarneming.nl
Deiteltkluut zomer 2021
Franklin L.L. Tombeur (tekst foto)
Eindde jaren zestig, begin de jaren zeventig trok ik wat vaker op met wijlen Johan van den Steen (1929-1996),
traditioneel naar Canisvliet. Ik had Johan leren kennen in de zwemclub Gentse Zwemvereniging al vóór 1960 en vernam
nadien dat hij net als ik vogels keek. In de zwemmerij was hij een rolmodel, maar later bleek hij dat ook te zijn in het
vogels kijken. Zo'n uitstap was steeds in alle vroegte op een zaterdagmorgen want dan was er geen zwemtraining. We
namen dan in Gent de eerste bus naar Zelzate. Die had als eindhalte de Grote Markt aldaar en vandaar gingen we te voet
naar Canisvliet. Dat was toch nog een flinke wandeling. Pas later schafte hij zich een auto aan, een Citroen "tweepaardje".
Uitzicht vanuit de schuilhut over de kreek omstreeks 1963/1964. Foto Franklin L.L. Tombeur
Johan had in Canisvliet een ruime
houten schuilhut-het was nog de
eerste versie uit de jaren vijftig -
die enkel toegankelijk was via het
scharnierend dak. Je diende het zware
dak op te heffen en dan een plankje
rechtop tussen de voorzijde en het dak
te klemmen zodat je er in kon klimmen.
Het plankje was handig voorzien van
een inkeping die paste op de voorwand
zodat het niet kon 'wegschieten' en je
tussen het dak en de wand kwam klem
te zitten.
De schuilhut stond toen veel dieper de
kreek in dan de latere versie uit 1981
en daarvóór lag dan nog eens een soort
slijkerige zandplaat. Op zeker moment
kwam Johan op het idee om vogels
naar die plaat te lokken. Zo vlak voor de
hut kon toch niet beter zijn om vogels
te leren kennen? Hoe konden we dat
aanpakken Met voedsel natuurlijk.
Waarschijnlijk had Johan zich al laten
inspireren door een eerdere ervaring in
de Oudenburgse Sluis net op de grens
tussen Zelzate en Overslag. Op een
vuilnisbelt ontdekte hij er een Kleine
Burgemeester (Larus glaucoides) op 6
april 1968.Trouwens een late datum en
hij publiceerde die waarneming in De
Wielewaal 34:247-248 (1968). Fijntjes
wees hij op het belang van dit biotoop
bij stormweder en winterse toestanden
en de aantrekkingskracht van vuilstorten
op vogels (en op vogelaars). Toeval of
niet maar ik ontdekte een adulte Kleine
Burgemeester nog geen jaar later op 4
februari 1969 op een industrieterrein te
Gent-Langerbrugge hemelsbreed 15 km
van Oudenburgse Sluis (De Wielewaal
40/4:116-117 1974).
Dus bewaarden we oud brood en gingen
op vrijdag - visdag - in de Gentse
vismijn om viskoppen, visstaarten en
dies meer op te halen. Dat mochten we
gratis meenemen en brachten we dan in
een of twee emmers mee naar huis.
's Anderendaags 's morgens met die
stinkende boel de eerste bus op naar
Zelzate! Dat was wat hoor. Maar het
lukte. Op die eerste bus zat geen volk en
we deden dit enkel in de winter als het
flink koud was. Guur weer verhoogde
immers onze kansen op resultaat. Met
laarzen, kijker, wanten, brood, koffie en
twee emmers visafval langs het kerkhof
van Zelzate, de St.Stevenstraat, de
Vissersverkorting - toen nog gekasseid
- en door het zompige weiland naar de
hut.
We strooiden de rommel uit op de
plaat en klommen dan de verwarmde
hut in. Soms duurde het maar
enkele minuten vooraleer zich een
vechtende en schreeuwende meute
meeuwen en kraaien op het feestmaal
stortte. Meeuwen in alle soorten en
van alle leeftijden. Kokmeeuwen
(Larus chroicocephalus), Stormeeuwen
(Larus canus), Zilvermeeuwen (Larus
argentatus) en Grote Mantelmeeuwen
(Larus marinus). Van Kleine
Mantelmeeuwen (Larus fuscus)
ben ik niet meer zeker. Je wist niet
waarvandaan ze bleven komen. Op korte
tijd werd alles opgeschrokt. The struggle
for life op armlengte! Maar soms was er
na twee uur nog geen staart opgedaagd.
Hoe dat kwam konden we niet
bedenken. Maar op een zekere dag zat
er ook een Zilvermeeuw met gele poten
tussen. Dat was wel heel bijzonder, maar
daarover een andere keer.