Zilvermeeuwen met gele poten,
de puzzel van Jan Kist
4#.
65 jaar De Steltkluut 60 jaar bezig met vogels
tëUtUcJL
/I
O
'W
1969
Toen
Zilvermeeuwen met gele poten
'IV
Door: F.L.LJOMBEUR (tekst en foto)
In mijn vorig verhaal (Tombeur 2021over onze winterse
voederakties op Canisvliet beschreef ik op het einde onze
ervaringen met meeuwen en kraaien. Op 29 november
1969 was het raak! Er zat in die groep druktemakers ook
een Zilvermeeuw (Larus argentatus ssp.) met gele poten.
Gedurende drie kwartier kon ik samen met Johan van den
Steen (1929-1996) vanop een afstand van zo'n 10 meter
deze vogel bekijken en beschrijven. Alles kwam aan bod.
Mantelkleur, wintervlekking van de kop, zwarttekening op
de slagpennen, pootkleur, snavel, lichaamslengte, postuur,
Geheel in de lijn van Kist (1961- zie verder - zette ik
de waarneming op papier en sloot af met een beperkte
literatuurstudie. Na het commentaar van Johan die tien jaar
eerder al 'geelpoten' had gezien in de Braakman, kwamen
we tot het besluit dat het hier Larus argentatus cachinnans
Pallas betrof. Te mooi om waar te zijn; en uit voorzichtigheid
stelden we de publikatie uit. Het is er nooit meer van gekomen.
Misschien was het wel een Pontische Meeuw? Maar hoe waren
we daartoe gekomen?
Het moet de zomer van 1965 geweest zijn in de Braakman.
Ik beklom de Wevelswaaldijk, de dijk waardoor in 1952 de
Braakman van de Westerschelde werd afgesloten. Ik kan het
mis voor hebben maar stonden er toen geen Muraltmuurtjes
bovenop de dijk? Daar zijn drie vogelkijkers aan de slag
met een telescoop. Geen gestroomlijnd ding zoals bijna
elke vogelaar vandaag hanteert maar een lange koperen
marinekijker op een kleine zwaar uitgevoerde drievoet. Ze
bespiedden vogels op de Mosselbanken en op dit stuk van
de Westerschelde. Het bleek dat ik hier in het gezelschap
verkeerde van de Belgische vogelaars Jean Pierre Vande
Weghe, Jacques Van Impe en Luk Kongs. Alle drie studeren
ze op dat moment aan de Rijksuniversiteit Gent, Jean Pierre
en Jacques diergeneeskunde en Luk geschiedenis. Ze waren
vooral geïnteresseerd in Zilvermeeuwen met gele poten
waarvan er kennelijk enkele op de Mosselbanken zaten. Daar
had ik nog nooit van gehoord maar ik was direkt verkocht.
Zo kwam ik te weten dat over die'geelpoten'een artikel was
verschenen in het ornithologisch tijdschrift Ardea. Hoe ik het
aan boord heb gelegd weet ik niet meer maar kort daarna
kon ik dat nummer te pakken krijgen en schreef ik dat artikel
helemaal met de hand over. Auteur Jan Kist (1911 -1990)
schreef zo begeesterend dat ik van toen af tot op heden een
bijzondere belangstelling heb voor deze meeuwengroep.
Dat artikel van Kist is trouwens nog steeds een bijzonder
lezenswaardig stuken getuigt ook van zijn doordacht
deductievermogen. Hij legt als het ware een puzzel. Wist
ik veel dat Kist een onderwerp aanraakte dat al veel eerder
Europese ornithologen/taxonomen tot hoofdbrekens had
gebracht. Maar twintig jaar later kraakte Paul de Heer (1981)
de determinatie van Kist af.Trouwens Kist was de man die in
1954'Peterson vogelgids'(Peterson et al.1954) had vertaald.
Door Nederlandse vogelaars gemakshalve 'De Kist' benoemd,
ledereen die in die tijd zichzelf als vogelaar au serieux nam
moest een 'Kist' in bezit hebben. Johan bezat zo'n 'Kist' uit 1954
- in Vlaanderen spraken we liever van'De Peterson' - het jaar
waarin hij begon - misschien niet toevallig - zijn waarnemingen
in Canisvliet op papier te zetten. Zelf moest ik het nog doen
met de Prisma Vogelgids en het Prisma Vogelboek. Naast
Voous (1995) heeft Gerard Ouweneel (2016) een prachtige
hommage aan Jan Kist geschreven.
Vogelaars
Jean Pierre Vande Weghe werd later conservator van een
immens groot Afrikaans reservaat waarvan wij ons de omvang
niet kunnen inbeelden. Meer dan 40 jaar was hij aktief vogelaar
vooral in Rwanda en Gabon. Schreef o.m. Forests of Central
Africa (2004) en Birds in Rwanda: An Atlas and Handbook
(2011en tal van artikelen ook over zoogdieren en reptielen.
Er is zelfs een ondersoort naar hem genoemd de Brown-
chested Alethe ssp. Pseudalethe poliocephala vandeweghei
Prigogine 1984 (Beolens et al. 2014).
Die Prigogine Alexandre (1913-1991Belgisch ornitholoog van
Russisch-Joodse afkomst, was ook niet van de minste (Louette
1991Zijn broer llya won de Nobelprijs voor scheikunde in
1977. Hij was zelf ook chemicus/mineraloog en verbleef veel in
Midden-Afrika waar hij veel materiaal verzamelde voor diverse
musea (o.m. Museum voor Midden-Afrika in Tervuren). Hij
publiceerde ook vaak over vogels in Midden-Afrika, sponsorde
diverse expedities en beschreef diverse nieuwe soorten en
ondersoorten, ook van zoogdieren. Hij bedacht Vande Weghe
met een ondersoort waaruit ik meen te mogen afleiden dat
ze mekaar kenden. Tenslotte waren ze beiden aktief in het
zelfde deel van Afrika en publiceerden ze allebei o.m. in het
Belgisch tijdschrift De Giervalk/Le Gerfaut. Prigogine bedacht
Vande Weghe met een ondersoort Brown-chested Alethe ssp.
Pseudalethe poliocephala vandeweghei Prigogine 1984. Een
■rr/rt/uuf winter 2021
bescheiden bruine vogel met lijsterachtig
postuur die in de Centraal-Afrikaanse vochtige bossen voedsel
zoekt op de bodem (Keith et al.1992).
Ook het palmares van Jacques Van Impe is zeer omvangrijk
en van akademisch niveau. Ik verwijs hiervoor graag naar
een korte bio (Tombeur 2021) geplaatst in de binnenkort te
verschijnen Avifauna Zeelandica (Meininger 2021). Van zijn
heel meticuleus ondernomen veldonderzoek aan o.m. ganzen
in het Zeeuwse en in de voormalige 'Oostbloklanden' is het
resultaat te vinden op
www.jacquesvanimpe.be/publications.html
Luk Kongs (1942-1984) is ons helaas veel te jong ontvallen.
Ik ben met hem in 1979 en 1980 tweemaal naar Falsterbo
gereden.
Van Impe en Vande Weghe waren twee namen waar Johan
van den Steen graag naar verwees. Waarschijnlijk had hij leren
kennen bij zijn bezoeken aan de Braakman half de jaren vijftig.
En ze woonden ook alle drie in Gent. Voor Johan was hier een
nieuwe generatie'geschoolde'vogelkijkers op komst. Trouwens
hij publiceerde later met hen beiden en met twee andere
Belgische iconen, Willy Suetens en Henri Wille de avifauna van
de Braakman in het Belgische tijdschrift de Giervalk/Le Gerfaut
(Suetens et al. 1961).
Geelpoten
Meteen na 1965 begon ik literatuur bijeen te zoeken en
dat waren dan vooral de oudere publikaties waar Kist naar
verwees. Dat leverde in de loop der jaren een bescheiden
stapeltje van oude nummers, overdrukken, fotokopies en
brieven op.
De daarop volgende jaren schreef ik brieven naar een aantal
universiteiten in de USA, Canada, de Maghreb-landen en ook
naar een aantal auteurs om meer te weten te komen over
verspreiding van de Zilvermeeuw en over welke ondersoort
het ging. Daar kwam meestal wel antwoord op maar over
de subspecifieke identiteit was men vaak onzeker. De juiste
omvang van het voorkomen was in een land als Canada
nauwelijks bekend. Van de Europese literatuur bezat ik al een
en ander maar een brief gezonden naar de universiteit in
Moskou leverde een komplete verrassing op. Niemand minder
dat de beroemde Russische ornitholoog G.P.Dementjew
(1898-1969) antwoordde persoonlijk in het frans met
inkt en papier. Hij nodigde mij uit om de collectie balgen
van Zilvermeeuwen in het Instituut voor Dierkunde van
de Academie van Wetenschappen in Leningrad en in het
Zoölogisch Museum van de Universiteit van Moskou te komen