-62-
bezit van een "paddëkelder"De schoolmeester K. Wiele-
maker uit Biggekerke heeft in een kostelijke monografie
"de schoolmeestersfamilie Pleyte 'Uit "Békerke'j beschreven»
Dié hadden namelijk wel debeschikking over eèn echte
"paddekelder". Dat was eén wjjduitgeshrekte keidér onder
de vloer van de school. Een ruimte, die nergens toe dien
de en waarin padden"reuzekoppespindèrs" (spinnen), "kel
derzeugen" (pissebedden) en allerlei ander ongedierte
huisde en welig tierde. Een uitermate geschikt strafver
blijf, waarin meester Pleytê het allerergste en onhandel
baarste "tuig" neer kon smijten
"Voor hun eigen bestwil;
tot leringe enverbeteringe.
Deza "Békerkse Pleytefs" waren van 1713 tot 1837 - dus
bijna 125 Jaar - bovenmeester op Biggekerke. Adriaan
Pleyte, de laatste van hen, was berucht om zijn dronken
schap. Hij werd op eigen verzoek uit zijn ambt ontzet.
Een andere Walcherse bovenmeester had echter weer een
uitstekende reputatie. Dat was Pieter Visser, die van
1830 tot 1890 (Ja zeker: 60 jaar!) bovenmeester was in
Serooskerke. Vele kwekelingen en onderwijzers werden door
hem in zijn Serooskerkse school klaar gemaakt voor het
schoolmeestersambt. Tegelijk wist hij de meeste van zijn
talrijke dochters aan deze audleerlingen uit te huwelijken!
Kom daar vandaag de dag nog maar eens om! Bovendien
bleven al die dochters de Walcherse dracht trouw.
De scholieren zaten gedurende de lesuren blootshoofds.
Die "nieuwigheid" dateerde pas uit de jaren 1850 en 1851»
Toen kreeg een jonge, pas aangestelde schoolopziener het
in zijn hoofd om de volgende verordening af te kondigen:
"Dat alle de mannelijke knapen en jongens, ter schoole
komende, gedurende de lesuren en het onderwijs, van
dezen dag af, heurlui petten em hoofddeksels in aider
geregeldheid aan de daartoe aan te brengen haken oft
kapstokken dienen te hangen en derhalve in blooten
- hoofdedes Meesters onderricht moeten volgen en ont
vangen op poene van nader door d^P Meester te bepalen
straffe. De bovenmeester blijft voor het nauwgezet op
volgen van deze onze verordening persoonlijk aanspra-
-63-
kelijk.
Je vraagt je bij het lezen van zo'n verordening af, of
er in Zeeland ook nog niet-mannelijke knapen en jongens
op school gingen en wat het versdiil dan wel was tussen
de lesuren en het onderwijs
Enfin, vele ouders vonden het maar niks en de persoon
lijk aansprakelijke bovenmeester zat er weer mee.
Een Walcherse bovenmeester ging dan ook in beroep bij de
gemeenteraad, waarbij hij op het volgende wees:
"De kinderjs zullen hiervan koude rillingen
krijgen en derdendaagse koortsen en gevaarlijke
zinkingen in het hoofd. Om van het gevaar voor
mijn eigen persoon maar liever te zwijgen.1"
Hoewel de meester zelf "ter gemeentekaemer" kwam toen de
zaak aan de orde kwam "ten einde ook z'n zeien te'zeien",
hielp het niet en de verordening bleef van kracht.
Ofschoon de bovenmeester van l880 bij een aantal mensen
heus wel"in tel" was, biteek de "schoolvos", zoals hij vaak
smalend werd genoemd, vooral afhankelijk te zijn van de
nukken en grillen van de welgestelde boeren, dié het in
kerk- en gemeentebestuur voor het zeggen hadden. In de
regel was de bovenmeester niet erg gezegend met aardse
middelen en moest hij door het uitoefenen van allerlei
bijbaantjes aan de kost zien te komen
Meestal was hij:-klokluider
-opheffer (d.i. voorzanger in de kerk)
-schrijver van de "kerkelijke notulen
-soms grafdelver.
Dat laatste werd omstreeks 1850 in de meeste gemeenten
afgeschaft, omdat men tot de ontdekking kwam, dat dit
een arbeid was, het hoofd der school onwaardig.
Het "eenvoudige" volk had vaak wel waardering voor de
bovenmeester, maar bovenmeester zijn betékende 100 jaar
geleden:"het zitten tussen twee stoelen; geen vlees en
geen vis. Hij stond meestal alleen in het maatschappe-
lijk leven en was volkomen op zichzelf aangewezen.
De notabelen, de lieden van stand op het dorp: de domi
nee, de dokter, de notaris, de burgemeester, "lustten"1
hem niet. Voor hen was hij enkel "de schoolvos", iemand