baar wel het idee, van mij en mijn broertje, góede zeelui te maken. Hij verbond ons dan, terwijl we onder zeil waren, aan een takel rond het middel en hees ons met de lier één voor een .een flink eind de mast in. Uie. hadden dan een mooi "ge— zicht op het sbhip onder ons en op het vaarwater en om geving. Het resultaat bij mij-werd kennelijk "hoogtevrees", waarvan ik sedertdien niet meer. te génezen ben geweest. Ik voelde- me altijd beter op mijn gemak aan dek en zelf-s ruw weer kon me dan niet derenZo staat me nog steeds duidelijk voor ogen, dat we bij zeer harde wind in onstui mig water voeren tussen Zijpe en Stavenisse op weg naar de thuishavenDe klipper was zwaar geladen en op het voordek was een aantal vaten bier op de platte kant. gezet- en met touwen vastgesjord, We zeilden scherp a.an de wind en af en toe stak de klipper de boeg in de golven,zodat veel water aan boord kwam. Opzij van de roef kwam zo nu en dan een kwak water in het gangboard, waardoor het halve cut ter dek overspoeld werd eh daarna aan de lijzijde weer weg liep. Wet klompenaan was niet veel te beginnen; dus met laarzen aan voelden ue ons, dicht bij de schipper—roergan ger wel veilig* 1 Pr Nog-vóór de- lagere-schooljaren begonnen,, kenden we p dus de vaarroute al aardig goed en toch stond ik als ca. 6-jarige raar te kijken,-; toen we op een weekend, va rend richting. Rotterdam, ergens in De Noord een kleine insteekhaven aandeden, Volgens mijn vader moesten we daar wat lossen. Dat gebeurde dan ook, maar savonds heel -. -. laat eh in alle stilte. Later begrepen wc wel, dat het om Zeeuws graan gingdat in die tijd clandestien werd verhandeld- -p Het kwam wel meer voor,, dat. we met het weekend in Rot terdam verbleven en zodoende tijd hadden om. daar eens rond te kijken. De verschillende musea, o.a. het Scheepvaart museum "Prins Hendrik" en het Land— en Volkenkundig Mu seum (in de buurt van de- Waas)-, het Oudheidkundig museum in het centrum, het oude Museum Boymans en.nog een ander museum op het gebied'van meer moderne scheepvaart,, waren voor ons op 6 ci 8—jarigeleef tijd geen onbekend terrein Ook de Rotterdamse Diergaarde werd in die prille jeugd p vrij regelmatig bezocht. Dit alles uiteraard bevorderd door en begeleid van een of beide ouders. Al heel jong bezochten we ook de wekelijkse markt aan Goudse Singel, terwijl ue wandelingen maakten langs du Boompjes, waar toen nog de stoomschepen van de "Batavier- lijn" gemeerd lagen. Dit laatste is al vele tientallen ja ren niet meer het geval. Uat Dordrecht betreft, zijn de herinneringen niet zo veelvuldig. We bleven er meestal kort en kwamen dan niet verder dan de kade waaraan "DE WAAKZAAMHEID" lag gemeerd. Enkele gebeurtenissen staan me nog goed voor de geest. Zo kwam het regelmatig voor, dat op de wal bij ons schip een stapel met bossen riet was opgeslagen, bestemd voor de werf te Yerseke. Dit riet werd gebruikt om de toen nog houten vin s z r s v aar tuigen bij laag water vanonder af te branden, waarna ze opnieuw geteerd werden. Ik stond dan op een middag op de wal bij ons schip en trok zo maar wat rietstengels uit die bossen. Ineens kreeg ik een klap tegen mijn hoofd, waardoor mijn petje de haven in zeilde. Wat was het geval? De herbergier die vlakbij zijn zaak had en tevens walbaas en scheepsbevrachter was, had me bezig gezien en meende, me te moeten bestraffen, niet wetende, dat ik met lading en schip toch ergens iets te maken had. Len en ander werd na opheldering gesust en de pet met een schippershaak uit de haven gevist. Een ander voorval te Dordt was de diefstal van roeiboot. Dat gebeurde in de nacht. Mijn vader hoorde wat gestommel en ging aan dek, zijn klein kaliber revolver bij de hand. Hij ontdekte in het duister, dat iemand er met de roeiboot vandoor ging. Hij dreigde, te zullen schieten, doch helaas ketste het wapen en de roeiboot verdween in de duisternis. De andere morgen werd met behulp van een collega naar de Zwijndrechtse wal geroeid, waar men eigens in een inham de roeiboot terugvond. Dit voorval maakten we zelf niet mee, maar werd ons uiteraard bij thuiskomst door vader verteld. Tenslotte nog iets over de knechts, die we in die jeugdjaren meemaakten. De eerste die we naar ik weet, ken den, was een geboren Yersekenaar, die steeds voor ons als een oudste broer zorgde. Bart, zo heette hij, hielp ons met alles, lette op onze veiligheid aan boord. Ik herin-

Tijdschriftenbank Zeeland

Varia Zeelandiae | 1975 | | pagina 7