64 -
was in verwachting. Vaak is,de aanstaande moeder niet zo
prettig gestemd, maar dit.mensje spande de kroon. Normaal
was ze ook al het tegengestelde van menslievend.
Het was sneeuwerig en vorstig weer.
Een arme, oude en slechtgeklede man liep bedelend door
het land van Nieuwdorp. Hij had het zo koud en hij was zo
hongerig.
Bij velen kreeg hij een kleinigheid; bij weinigen mocht hij
zijn stramme leden bij de open haard in de keuken komen war
men; bij haast niemand kreeg hij wat oude kleren.
Doodvermoeid en door en doórkoud kwam hij bij de rijke
bedoening van de zwangere boerin. Hier zag het er zo wel
varend uit: daar kon misschien wel een oude paardedeken
voor hem op overschieten; misschien kr-eeg hij wel een bord
warme pap; misschien mocht hij een nachtje slapen boven de
koestal boven de beesten lekker warm!
Vol verwachting liet hij de klopper op üe deur dalen.
Hij hoorde achter de deur het sloffen naderen. Hoeilzo
in-koud sneed de wind..0
De boerin deed de deur half open.
"Vrouwe, neb medelijden met een oude sukkelaar
Vinnig schoot het. mensje uit: "Luie vlegel, maak, dat
je wegkomt! Ga eerlijk aan 't werk: dan lijd je geen armoe."
"Maar, Vrouwe, ik ben te oud om te
"Mikt da je wigkomtof ik lêêie den 1 ond op je los!"
Gegrom achter de deur bewees, dat de vrouw meende, wat ze
zei
Toen viel het de man op, dat ze in. verwachting was.
Verbitterd riep de ma n, terwijl hij over het hof paadje naar
de weg liep: "De zult een kind baren mee cffcie klauwen!"
üJèg was de oude kerel.
Schel lachte de vrouw om de bedreiging van de bedelaar.
De dagen verliepen, de winter week, er zat lente in de
lucht.
Het uur van de bevalling kwam.
De boer liep zenuwachtig de stal in,.praatte met de:paar
den, betastte 'de- koeien, rook aan een pluk hooi, sneed al-
- 65 -
vast wat mangels stuk, vulde een bagge met klaver, vorkte
de ruiven vol
Hij had op den duur al het nodige werk gedaan.
Nog kwam.er geen bericht "uut den 'uzen".
Hij zou toch het huis maar vast binnenstappen
Hevig ontdaan kwam de meid aanlopen: "Bêês, bêês, de
baakster,zei-d-ezeid, ei-d-ezeid, da je trek mos
komme
Wankelend schopt de baas zfn klompen uit in 't klompen
kot, rent het huis is, waar de baker hem in de gang op
vangt: "Noe mo je nie verschrikke, bêês, !t za wae
goedkomme, mae de kleinen, 't jongsje, eit tul rarige
*annen en êên rarigen voet."
Het was het kind'met De Drie Klauwen!
2. Eenvoudiger aan te nemen is het volgende verhaal.
Op de hoeve, die toen nog geen naam had, woonde een
knecht in, die niet zo erg eerlijk was. Zoals het altijd
gaat, begon het met kleine steelpartijtjes; het wegnemen
van waardevoller zaken volgde wel.
Zo zag hij er op een gegeven moment goud in, boereboter
ten eigen bate te verkopen. Dat ging eerst met één pond
en dan nog maar af en toe. Maar hij werd zo brutaal als de
beul en stal op den duur boter bij ponden tegelijk.
Dat kwam vanzelfsprekend uit en de dief werd betrapt.
Hij werd van de hoeve weggejaagd en de boer liet boven
het kelderraam twee handen schilderen met daarboven
twee bolletjes. Later maakte men er drie van.
Iedereen kon nu zien, wat hier eens gebeurd was.
f
3. Een ander verhaal zegt, dat boven het kelderraam,
waar inderdaad vroeger altijd de boter "gebouwd" werd,
drie afzichtelijke handen geschilderd stonden met rode en
witte kalk, waarboven drie bolletjes standen geschilderd,
ook in rood en wit.
Dat zou gebeurd zijn in de Franse Tijd, toen Vlaamse en Bra-
Een, bekende baker'stond üe boerin bij in die moeilijke uren.