-1 ti
de kerkgebouwen aanvankelijk gesticht door de bis
schop. Later werden de kerken natuurlijk, zoals het
behoort, veelal gebouwd met het geld der parochianen
zeiven, maar grotendeels geschiedde dit toch zeker
vaak uit de beurs van de heer van de plaats, die het
meest vermogend en in vele gevallen in die patriar
chale tijden ook wel het invloedrijkst was. Het was
regel, dat voor een kerkstichting nodig waren: "Dos,
Fundus, Aedificatio", met andere woorden: de stichter
moest een grondstuk schenken, daarop een kerk bouwen
en tenslotte de nodige middelen verschaffen voor het
onderhoud van de pastoor.
Aan de hand van de hierboven aangehaalde oorkon
den kan zonder twijfel worden aangenomen dat de kerk
van het oude Rielant op de laatsgenoemde wijze werd
gesticht, derhalve door de ambachtsheren.
De ambachtsheren ontleender vaak aan het feit, dat
zij of hun voorvaderen de kerk hadden gesticht het
recht een grote invloed uit te oefenen op de pastoors
benoeming. Zij verkregen de bevoegdheid om een hun
welgevallige kandidaat aan de geestlelijke overheid
voor te dragen. Weliswaar bleef de formele beslissing
c-mtrent de benoeming in handen van de kerkelijke over
heid, maar het kwam toch dikwijls voor, dat deze be
noeming niet meer was dan een bevestiging van de voor
dracht (presentatie) van de ambachtsheren. Het kwam
er dus op neer, dat de benoeming van de parochie
geestelijke in feite in handen lag van de ambachts
heren. Deze bevoegdheid der ambachtsheren om een gees
telijke ter benoeming te mogen aanwijzen is het recht
van collatie of patronaat.
Het behoeft geen betoog, dat een dergelijke grote be
voegdheid van wereldlijke testuurders in een zuiver,
kerkelijke aangelegenheid aanleiding kon geven tot
conflicten tussen collators en kerkelijke autoriteiten.
Dat zulke geschillen dan ook inderdaad in de praktijk
zijn voorgekomen, bewijst een zeer langdurige proce
dure, die in 1338 is begonnen, toen voor de kerk van
Rilland een door overlijden opengevallen pastoors—
plaats moest worden vervuld.
-11-
h'et kapittel van Oudmunster was van oordeel dat uit
sluitend het kapittel het recht had vcor Rilland een
parochie-pastoor voor te dragen en betwtistte dan
ook de vermeende bevoegdheid van de ambachtsheren.
Deze hielden echter hun recht, staande.
Het zal nog tot 1505 duren voordat het geschil door
een compromis uit de wereld werd geholpenDit com
promis kwam er op neer dat de Rillandse geestelijken
in het vervolg bij toerbeurt door kapittel en am
bachtsheren zullen worden benoemd. Een en ander werd
vastgelegd in de hierboven meergenoemde oorkonde van
6 februari 1505. In dit stuk verklaren de desbetref
fende ambachtsheren dat bij de eerstvolgende vacature
de benoeming zal geschieden door deken en kapittel en
de daaropvolgende vacature wederom door hen als am
bachtsheren of door hun nakomelingen en zo vcorts,
"tot ewighen daghen sonder alle arghelist nae inhoudt
der voorncemde ordinancien"
De in en door dit proces geproduceerde processtukken
waren tot een zeer omvangrijk dossier uitgegroeid.
Al deze op perkament geschreven stukken werden niet,
zoals tegenwoordig, opgeborgen in een map of ordner,
maar aan elkaar geregen tot een tweetal rollen die
daardoor de respectabele lengte van resp. 20 en 10
meter hebben gekregen. Deze rollen berusten in het
rijksarchief te Utrecht, waar zij in vrijwel onge
schonden staat deel uitmaken van het aldaar bewaarde
kapittelarchief van Oudmunster. Daar deze documenten
van belang zijn voor de vroegste geschiedenis van
Rilland heeft het gemeentebestuur van de voormalige
gemeente Rilland—Bath indertijd daarvan fotocopieën
laten vervaardigen die thans, gebonden in 2 perkamen
ten banden, zijn opgenomen in het oud archief van de
huidige gemeente Reimerswaal.
En dan tenslotte de heren van Valkenisse, waarover
in het voorgaande reeds is opgemerkt, dat zij oudtijds
heerlijke rechten in Rilland hebben bezeten. Dit blijkt
n. 1. ■■uit. een mededeling in een omstreeks 1750 gevonden
handschrift, daterend van ongeveer 1653. Dit hand-