de 12e en 13e eeuw. Van de 5 e tot de 8e eeuw is het begravingscentrum aan de N.W-kust het enige bewijs van bewoning op Walcheren, dat wij kennen, terwijl er bodemkundige aanwijzingen zijn van een transgressie tenminste gedurende een deel dezer periode in de rest van het eiland. Naar mijn mening heeft dat centrum in de vroege middeleeuwen Walcheren geheten en is deze naam thans uitgebreid tot het aangrenzende complex van kreekruggen en oude kleiplaatgronden, toen deze in de 9e eeuw bewoonbaar werden". Van der Feen wijst hier uiteraard in de richting van Domburg, waar in de laat- Romeinse tijd al een belangrijk handelscentrum had gelegen en naar het strand van Oostkapelle, waar bij de monding van de reeds lang verdwenen Westhovense kreek ondergestoven begraafplaatsen onder de duinrand tevoorschijn kwamen. Koch pakte van der Feens suggestie in 1958 op, citeert een pauselijke bul uit 1150, waarin aan Walter 'abbati Walachriensi' (abt van Walachria) toestemming wordt verleend om zijn klooster over te brengen naar een rustiger plaats en vraagt zich dan af waar dat klooster voorheen heeft gestaan. Zijn conclusie is duidelijk in Domburg. Van Gottschalk, die in haar boek over de stormvloeden uit oude kronieken tal van gegevens heeft bijeengezocht, weten wij dat in 1014, maar vooral in 1134 Walecras (Walcheren) en Brebant (Beveland door stormvloeden ernstig werden geteisterd. Het is dus geenszins ondenkbaar dat de kerk van Domburg met wat daarbij behoorde overstoven of verzwolgen dreigde te worden. Walter verhuisde naar Middelburg, naar de plek waar de abdij nu nog staat en de oude kerk van Domburg, die de moederkerk was van de kerken in Oostkapelle en Westkapelle werd een prooi der elementen. Dat loste meteen een ander probleem op, waarover vooral in de vorige eeuw soms zeer zonderlinge oplossingen zijn bedachtOostkapelle, oost van wat Westkapelle, west van wat Middelburg kon niet, maar wanneer er in de buurt van het tegenwoordige Domburg een belangrijke nederzetting had gelegen en zich daar een moederkerk had bevonden werd de aanwezigheid van kapellen aan de westkant en aan de oostkant van die moederkerk opeens duidelijk. Toen die moederkerk uiteindelijk in zee of duin verdween, werden die kapellen op hun beurt moederkerken en zetten hun kerkfiliatie voort. Prof. dr. C. Dekker (1971) is minder enthousiast over de theorieën van van der Feen en Koch. „Tenzij er ooit nog eens een andere en meer aannemelijke naam opduikt, zal niemand hen kunnen tegenspreken. De bronnen bieden overigens nauwelijks enige steun voor deze suggestie". Hij ontkent niet dat er bij Domburg een handelscentrum heeft gelegen en acht het meer dan waarschijnlijk dat Willibrord daar zendingsarbeid heeft verricht. „Domburg" was in Willibrords dagen de enige plaats die als kerkelijk centrum in aanmerking kwam en er stond daar bovendien een Romeins heiligdom, dat als fundament voor een nieuwe kerk kon dienen en de triomf van het Christendom over het heidendom kon uitdragen. Dat die kerk op den duur is verdwenen, accepteert hij ook, maar dat moet dan wel eerder zijn gebeurd dan Koch suggereert. De archeologische vondsten uit die streken wijzen uit dat het centrum in de 9e eeuw al flink op z'n retour was en het ontbreken van vondsten uit de 11 e en 12e eeuw doet vermoeden dat het centrum 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1987 | | pagina 14