Lof van Walcheren
Daar is geen land dat zoo verliefd
door het water wordt omarmd
als tusschen Wester-Schelde en Sloe
van Walcheren het strand.
Dat moet, toen God de wereld schiep,
dien dag zóó zijn geweest,
dat hij het opriep uit het niets
als weldaad voor den geest
een handvol grond, waaraan het oog
had zijnen lieven lust,
een groen juweel, een flonker-steen,
domein van stilte en rust.
Men reize waarheen men ook wil,
den versten kaap voorbij,
maar nimmer treft men zulk een land
als Walcheren in de Mei.
Wie ooren om te hooren heeft
hij luistere naar het lied,
dat in de meidoornhagen leeft
en hij vergeet het niet.
Wie oogen heeft om nog te zien
zal, als hij Walcheren ziet,
die sluiten voor een wijl misschien
maar hij vergeet het niet.
En zelfs de voorjaarswind, die vaart
langs zee en dijk en duin
houdt den bewogen adem in
boven God's liefsten tuin
met zijn meidoornhagen in bloei
en 'twieg'lend wegelkruid -
en keert weerom en vaart nog eens,
verliefder dan een bruid.
Daar is geen als dit mijn land
besloten tusschen zee en strand.
- O palm van God's hand
Jan Campert
12
UitVerzamelde gedichten 1922-1943, 's-Gravenhage 1947, pp. 366-367.