verhoogd tot maximaal twaalf meter hoge kasteelbergen of werven. De lokale
machthebbers in de persoon van ambachtsheren konden vanuit woontorens op
de top van deze versterkingen de omgeving in voorkomende gevallen onder
controle houden.
Was het gevaar van de zee met de systematische bedijking goeddeels bezworen, de
mogelijkheden binnen de ringdijk bleven door de natuurlijke opbouw beperkt.
Het kon ook moeilijk anders of het grondgebruik, het wonen en het verkeer
werden sterk bepaald door de indeling in kreekruggen en poelgebieden.
Op of aan de rand van de ruggen lagen, hoog en droog, vanouds de boerderijen.
Daar kon gemakkelijk zoet water worden aangeboord en daar lag het intensiefst
gebruikte deel van het agrarisch bedrijf in de vorm van akkerland. Vrijwel alle
dorpen van het oudland zijn eveneens gesitueerd op een kreekrug. Hoewel de
naam anders doet verwachten vormt eigenlijk alleen Hoogelande daarop een
opvallende uitzondering. De oorsprong van de meeste van deze dorpen ligt
waarschijnlijk in de periode onmiddellijk voorafgaande aan de fase waarin op grote
schaal parochies werden gesticht. Dat gebeurde gedurende de tweede helft van de
twaalfde en de eerste helft van de dertiende eeuw. Overigens blijkt daaruit ook
impliciet een toeneming van de bevolking. Sindsdien vormen de kerkgebouwen
de duidelijke centra van deze dorpen die we daarom als ringdorpen kunnen
beschouwen. Goede voorbeelden van dat type zijn Biggekerke, Koudekerke en
Grijpskerke.
Behalve het akkerland, de boerderijen en de dorpen droegen de kreekruggen
vanouds ook de doorgaande wegen. Het zal dan ook niet verbazen dat zo'n oude
weg zelden een recht beloop had. Soms lag de weg weliswaar op de kreekrug maar
toch iets lager dan de naaste omgeving. Dan vormde de laatste stroomdraad van de
vroegere kreek de basis. Meestal zien we dat de oudere wegen niet het hoogste
deel van de kreekruggen volgen, maar daar wat naast slingeren zodat de ruggen
goed in het oog springen. Dat was en is nog steeds het geval met bijvoorbeeld de
Seisweg tussen Buttinge en Grijpskerke en met de Noordweg ten noorden van
Sint Laurens. Vooral ook waar een weg de kreekrug kruist kan het hoogteverschil
zeer markant zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor enkele kruisingen met de
Noordweg of voor de Breeweg waar deze bij Ter Hooge een rug passeert.
In scherpe tegenstelling tot de kreekruggen kenden de poelgebieden in alle
opzichten een veel minder intensief gebruik. Bebouwing onbrak er goeddeels. De
brakke tot zoute, zeer vochtige omstandigheden maakten slechts een gebruik als
weide en hooiland mogelijk. De enige variatie kon worden veroorzaakt door
enkele hogere percelen op een kleine, secundaire kreekrug. Op zo'n smal ruggetje
lagen dan vaak veedrinkputten die we verder alleen op de grote ruggen en in het
gebied van de kleiplaatgronden aantreffen. Doorgaande wegen ontbraken in de
poelgebieden. Pas zeer geleidelijk aan werden deze kommen ontsloten door de
aanleg van doodlopende insteekwegen vanaf de omringende ruggen. Deze
zoekwegen of wegelingen hadden vóór alles de functie van exploitatieweg; ze
vertoonden vaak een wat hoekig tracé.
17