kreekrug wel twee meter bedragen. Het zal duidelijk zijn dat deze activiteiten en
de wateroverlast die er het gevolg van was, het weinig intensieve gebruik van de
poelgebieden versterkten.
Wat betreft hoogteverschillendie konden ook ontstaan of toenemen of juist
weer verkleind worden voor allerlei andere menselijke activiteiten zoals het
uitkleien voor dijkonderhoud en baksteenfabricage en het uitzanden voor
wegonderhoud.
Van natuurlandschap tot cultuurlandschap het nieuwland
Tot dusverre begaven we ons met ons geschiedverhaal niet buiten de globaal
aangeduide grenzen van dat deel - het grootste - van Walcheren, dat we in de
wandeling het oudland of het kernland noemden. Maar dat verhaal is zeker niet
compleet zolang we voorbijgaan aan wat er zich buiten de twaalfde-eeuwse
ringdijk afspeelde.
Vanaf de dertiende eeuw werd het oudlandgebied in het noorden uitgebreid met
jongere polders. Dat gebeurde in verschillende fasen, maar telkens in de vorm van
zogenaamde aanwassen. Daarbij slibde land op tegen oudere en eerder bedijkte
gebieden waardoor die met strookvormige uitbreidingen werden vergroot. Hier
zou je met enig recht inderdaad kunnen spreken van een handvol grond die steeds
weer voor landaanwas zorgde.
Ten noorden van de Boshoekweg-Rijkebuurtweg was dat allereerst het geval met
het gebied van het Noordmolenperk en het Vierendeel, het ene (grotendeels)
westelijk van de weg Serooskerke-Vrouwenpolder, het andere ten oosten van die
weg. Daarna volgden de Boonepolder, de Goedepolder en de Vrouwenpolder en
wat later, in de veertiende eeuw de Beekhoekspolder, de kleine Gerstepolder en
de Noordernieuwlandpolder. De Oosternieuwlandpolder vormde in de zestiende
eeuw in zeker opzicht het sluitstuk van deze inpolderingen.
Hier was dus land „geschapen" op een heel andere manier dan voor het oudland
gold en dientengevolge verliep ook de „beschaving" anders en ontstond er een
duidelijke afwijkende inrichting. Hier geen onderscheid tussen hogere ruggen en
lagere kommen, maar een vlakke ligging en een uniforme bodemopbouw. Dat
betekende dat van meet af aan de polders grotendeels als akkerbouwgebied
werden benut. De vormgeving was rationeel en bestond uit een indeling in
regelmatig gevormde percelen. Dat waren in dit geval overwegend stroken. Met
name in het gebied van het Vierendeel laat dat patroon van vrij lange en smalle
stroken zich heden ten dage goed herkennen door wie vanaf de hoge Polredijk
kijkt in de periode dat er gewassen op het land staan. Het opvallendste verschil
met de rest van Walcheren zit hem in de vele dijken op korte afstand van elkaar. In
tegenstelling tot het oudland waar binnen de ringdijk altijd dijken hebben
ontbroken, werd hier elke fase in de poldervorming gemarkeerd door een dijk.
Daarlangs verrezen ook de boerderijen en eveneens aan een dijk stichtte men in de
veertiende eeuw een nederzetting, het dijkdorp Vrouwenpolder. Alhoewel som
mige van die dijken inmiddels zijn afgegraven, is het vroegere beloop nog steeds
goed herkenbaar aan wegen en sommige waterlopen.
20