vorm van brandstofwinning toestond. Waarschijnlijker is echter dat toen de be staande praktijk ten aanzien van de wegbeplanting werd gelegaliseerd. Al in de vijftiende eeuw zien we namelijk de eigenaar van Ter Hooge gebruik maken van het zogenaamde plantrecht, het recht om bomen te planten op de grond van een ander. In de praktijk waren het inderdaad vooral de kasteel- en later de buitenplaatsbezitters die de wegen lieten beplanten. Landschappelijk werden die zo als het ware een verlengstuk van hun plantages. De beplanting van de Noord- weg bijvoorbeeld kwam over de gehele afstand Middelburg-Serooskerke aan de heer van het kasteel Popkensburg bij Sint Laurens. Een ander voorbeeld van een vroeg beplante weg was de verbinding Middelburg-Vlissingen via Abeele. Deze weg heet al in de zeventiende eeuw met boomen seer dicht ende cierlijck beplant. Die bomen waren in dit geval iepen. Zo'n beplanting kende eveneens de Veerse Weg in het begin van onze eeuw. Naast iepen waren abelen de meest gebruikte bomen. De zijkanten van de weg kenden buiten deze zogenaamde laanbomen ook een lagere beplanting die in de vorm van hakhout werd beheerd. In 1850 was een totale oppervlakte van 160 hectare op deze wijze beplant. Er werd nauwlettend op toegezien dat het onderhoud van de wegbeplanting regelmatig plaats had. Uit die verordeningen weten we trouwens dat er ook hout langs de watergangen stond. Ook dat mocht doorvaart en schoning niet hinderen. Veelbezongen is de meidoorn op de perceelsranden. We zagen dat deze heggen vooral het beeld bepaalden op de kleiplaatgronden en in de overgangszones van kreekrug naar poel. De aanstaande bloei werd in het voorjaar van 1939 zelfs in de landelijke dagbladen aangekondigd Tegen het einde van de week zijn ze geheel in bloei, en geheel Walcheren geurt dan naar de witte bloesems, die in de Meimaand aan dit eiland zoo 'n bijzondere bekoring verleenen Bij de betekenis van de buitenplaatsen voor landschap en landschapsbeeld ston den we al eerder stil. Die betekenis zat hem vooral in de voortdurende activiteit die er werd ontplooid er werd tegelijkertijd gepoot en gekapt. Op den duur ging dat laatste de overhand krijgen en dat verklaart dat er onder meer in 1916 door sommigen werd geklaagd over de kaalheid van het Walcherse landschap Wat in die tijd buiten het duingebied restte, was een groot aantal kleine bospercelen en vele rijk beplante boerenerven, door sommigen gezien als de overblijfselen van de vroegere buitenplaatsen. Die hofsteden kenden in het algemeen een beplanting van zowel oprijlaan (de 'baene'), erf, boomgaard en huisweide (de 'boomweie'). Maar het zou onjuist zijn te denken dat alleen in het kernland van Walcheren beplanting en dan vooral wegbeplanting het karakter mede bepaalde. Wat dat betreft deden de jongere polders niet onder voor het oudland. Zo weten we dat tien jaar na de bedijking van de Middelburgse polder besloten werd de openbare plaatsen en wegen te beplanten. De ingelanden mochten dat doen met de wegen vóór hun land alleen olmen waren daarbij toegestaan. De met vier rijen bomen beplante dijk tussen Nieuwland en Oudedorp werd dan ook geroemd als een kostelijk laanmonument dat in 1913 helaas sneuvelde. 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1987 | | pagina 32