In twee gebieden van Walcheren is sprake van bredere duinen met een meer
ingewikkelde opbouwOranjezon en het duingebied van Valkenisse. Beide
gebieden lijken oppervlakkig bezien veel op elkaar (veel struweel, afgewisseld met
grotere of kleinere grazige vlakten),toch zijn zij botanisch wezenlijk verschillend.
Het duingebied van Valkenisse heeft in zijn geheel een kalkrijke bodem en heeft
qua begroeiing dezelfde opbouw als de overige duinen van zuidwestelijk
Walcheren. Dit neemt natuurlijk niet weg dat het gebied door zijn omvang een
geheel eigen karakter heeft. Het duingebied van Oranjezon daarentegen is veel
ingewikkelder van opbouw. Dit heeft te maken met het ontstaan van dit gebied,
waarop hier niet verder zal worden ingegaan. Globaal kan men stellen, dat de
jongste gedeelten, die vooral zeewaarts en aan de oostzijde zijn gelegen, een
kalkrijke bodem hebben. De oudere delen, gelegen langs de binnenduinrand en in
de westelijke helft van het gebied, zijn veel kalkarmer.
De kalkrijke gedeelten zijn voor een groot deel begroeid met struwelen (met o.a.
Duindoorn, Meidoorn, Wilde Liguster). Ook op de kalkarme bodems komen
struwelen voor. Deze beslaan echter een veel kleinere oppervlakte en worden
gekenmerkt door soorten als Ruwe en Zachte Berk en Zomereik. Daarnaast vindt
men juist hier uitgestrekte open vlakten met Kruipwilg en grazige ruigten. Een
belangrijk verschil tussen Oranjezon en de overige duinen van Walcheren is ook
het voorkomen van vochtige gedeelten. Hierbij moet men niet alleen denken aan
de waterleidingkanalen, die de fraaist ontwikkelde watervegetaties van Zeeland
herbergen. Verspreid door het duingebied van Oranjezon komen nog een aantal
vochtige laagten voor waar plantensoorten groeien die elders in de duinen
ontbreken.
Eind vorige eeuw troffen Heimans en Thijsse (1899) bij hun wandelingen door de
duinen van Walcheren nabij Oostkapelle nog duinbeekjes (met o.a. Waterviolier)
en vochtige duinvalleien met orchideeën e.d. aan. Door een aantal oorzaken, zoals
drinkwaterwinning, duinbebossing, ontwatering van het polderland en struweel
ontwikkeling, is de waterstand in de duinen sindsdien sterk gedaald. Dit heeft niet
alleen een afname van het aantal vochtige valleien tot gevolg gehad. Door de
daling van de waterstand kon ook veel in de bodem aanwezig organisch materiaal
(plantenresten e.d.) verteren, waarbij een grote hoeveelheid plantenvoedende
stoffen vrijkwam. Dit had weer tot gevolg dat zich op grote schaal struwelen en
ruigten in deze (voormalige) vochtige gedeelten konden ontwikkelen. De
zeldzame soorten van de vochtige valleien, die gebonden zijn aan voedselarme
omstandigheden zijn daardoor vrijwel verdwenen.
Het bovenstaande neemt echter niet weg, dat de duinen tot onze belangrijkste
natuurgebieden behoren en in ecologisch opzicht de beste ontwikkelingsmoge
lijkheden hebben. Willen deze gerealiseerd worden, dan is het wel gewenst om de
grondwaterstandsdaling en de afwatering te stoppen. Verder is het noodzakelijk
om de verruiging en het verder dichtgroeien van de duinen met struweel en bos
tegen te gaan. Begrazing met schapen (in grazige gebieden) en runderen of
paarden (in mozaïeken met struweel) is hiervoor de meest aangewezen weg. Een
37