van de thans nog (soms fragmentair) aanwezige waarden. Het is immers vanuit deze kleine gebiedjes dat de bedreigde soorten de andere gebieden moeten bevolken. Daarnaast zijn er met name tussen Westkapelle en Domburg en tussen Vrouwenpolder en Oranjezon een aantal gebieden met zandige bodems, die ten dele nog actuele waarde hebben maar waar vooral ook mogelijkheden liggen om in korte tijd prachtige aaneengesloten vroongraslanden tot ontwikkeling te laten komen. Daarvoor is het echter wel noodzakelijk het agrarisch gebruik hier sterk te extensiveren. In combinatie met een begrazingsbeheer van de aansluitende duingebieden biedt een dergelijke aanpak ook mogelijkheden om de overgang van duin naar polder een meer natuurlijk karakter te geven. In de landschappelijk open binnenduinrandzones, zoals tussen Westkapelle en Domburg en ten oosten van Oranjezon, dient het accent te liggen op de ont wikkeling van graslandvegetaties en moerassen. In meer besloten gebieden, zoals bij Valkenisse en aan de achterzijde van de Manteling, valt het bovenstaande prima te combineren met de bebossing die daar uit een oogpunt van landschapsbouw gedacht is. Ook bossen zijn immers zeer karakteristiek voor dit gebied. In die gebieden waar bossen gedacht zijn zal het landschap een meer besloten karakter krijgen dan in de grazige gedeelten. Dit neemt echter niet weg dat ook in deze bossen ruimte is voor mozaïeken en geleidelijke overgangen, waarin grasland (ten dele te gebruiken als ligweiden) en waterpartijen afwisselen met bosschages. Op deze wijze ontstaan er mogelijkheden om langs de gehele binnenduinrand van Walcheren een landschap te ontwikkelen waarin een ruime afwisseling aan schaal en openheid aanwezig is en waarin ook volop ruimte is voor de karakteristieke flora (en fauna). Zo ingevuld behoeft een ruilverkaveling beslist niet alleen maar verlies voor de natuur op te leveren. Water- en moerasvegetaties Walcheren is, meer nog dan de andere Zeeuwse eilanden, arm aan waterplanten. Dit heeft, behalve met de geïsoleerde ligging temidden van de zeearmen, te maken met de inundatie van 1944 en het hoge voedingsstoffen nivo (m.n. stikstof) van het polderwater. In de poldersloten en watergangen komt slechts een beperkt aantal, vrij algemene plantensoorten voor, zoals Riet, Zeebies, Schedefontein kruid en Zannichellia. In de poelgebieden vindt men langs de oevers van sloten en greppels een aantal zoutplanten (o.a. Melkkruid en Zilte Rus). Zoutmijdende oeverplanten, zoals Waterweegbree, Grote Egelskop en enkele zeggesoorten, hebben zich gevestigd langs de sloten op de kreekruggen en in het achterland van de bredere duingebieden (zie fig. 3). Meer soortenrijke vegetaties vindt men in het polderland van Walcheren alleen in de zgn. veedrinkputten en andere geïsoleerde plassen. Men kan op Walcheren twee soorten drinkputten onderscheiden. Allereerst die welke duidelijk in contact staan met de zoute ondergrond (veen, kwelwater). Deze putten hebben uit gesproken brak water en herbergen slechts weinig waterplanten. In faunistisch opzicht kunnen zij echter bijzonder rijk zijn. Voorts vindt men langs de oevers van 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1987 | | pagina 43