meer zoetwaterlensjes. Voeding van deze lensjes kon plaatsvinden in het winterhalfjaar, wanneer grote delen van de poelgebieden onder water stonden. Een dergelijke opbouw van de poelgebieden verklaart ook het voorkomen van kritische graslandplanten als Kievitsbloem, Grote Ratelaar, Harlekijnorchis e.d. Daarnaast was natuurlijk ook het extensieve gebruik met een lage veebezetting en weinig bemesting een belangrijke factor voor de aanwezige gevarieerde planten groei. De graslandgebieden op de kleiplaatgronden herbergden waarschijnlijk veel minder zilte elementen. Hier domineerden de meidoornhagen. Qua land schappelijke opbouw moet men deze gebieden vergelijken met de heggen- gebieden, zoals die thans nog rondom Nisse in de Goesse Poel voorkomen. Uit de aanwezigheid van meidoornhagen mag men afleiden, dat deze gebieden 's winters veel minder onder water stonden. Met name de ontwateringstoestand, de hoogteverschillen en het agrarische grondgebruik in de graslandgebieden zijn sinds de inundatie sterk veranderd. In de poelgebieden zijn de zoetwaterlensjes verdwenen of sterk achteruitgegaan. In de graslanden zelf is niets meer van de oorspronkelijke botanische rijkdommen te vinden. Zij zijn grotendeels begroeid met vegetaties kenmerkend voor vrij intensief gebruikte cultuurgraslanden met soorten zoals Engels Raaigras, Made liefje, Paardebloem e.d. Alleen in de randen van de percelen, in greppels en langs sloten en drinkputten vindt men nog een min of meer natuurlijke plantengroei. Dit betreft met name zoutvegetaties en andere watergebonden vegetatietypen, alsmede een aantal soorten van drogere milieu's (o.a. de landelijk zeldzame Draadklaver en het Muizenstaartje). Interessant is dat zich bij dit alles nog steeds verspreidingspatronen voordoen, die corresponderen met de oorspronkelijke opbouw en samenhangen met de bodemgesteldheid (Van Haperen 1977 en 1978). Zoutvegetaties vindt men vooral in en langs de sloten en greppels in de poelgebieden, waar zout veen dicht aan de oppervlakte komt. Zoutmijdende planten van vochtig grasland komen vooral voor in de binnenduinrand, op de kreekruggen en in de graslanden van de kleiplaatgronden (zie fig. 3 en 4). Het is duidelijk, dat bij een ruilverkaveling de bijzondere waarden van de gras landgebieden verder zullen worden aangetast en mogelijk zelfs geheel verdwijnen. Een van de belangrijkste geplande ingrepen is immers het aanzienlijk vergroten van de percelen, waardoor veel sloten en greppels zullen verdwijnen. Dit gegeven, gecombineerd met het te verwachten intensievere gebruik van de percelen, geeft weinig hoop voor het natuurbehoud. Reeds op dit moment ziet men dat de hierboven beschreven vegetatietypen in en langs graslanden die in gebruik zijn bij grote melkveehouderijen, zich nauwelijks kunnen handhaven. Voor het behoud van waardevolle grasland- en slootkantvegetaties zijn we voor de toekomst dan ook grotendeels aangewezen op natuur- en relatienotagebieden op Walcheren. In dergelijke gebieden zijn er echter goede mogelijkheden om door middel van het opzetten van de waterstand vochtige milieu's te scheppen.,Hierdoor ontstaan 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1987 | | pagina 46