Dijken
Afgezien van de zeedijk bij Westkapelle en de dijken langs het Kanaal door
Walcheren heeft Walcheren twee dijkencomplexenéén rondom Vrouwenpol
der en één rond Nieuwland/Arnemuiden. De begroeiing van deze dijken wijkt
duidelijk af van die van de wegbermen elders op Walcheren en er komen dan ook
diverse bijzondere plantensoorten voor. Dat neemt echter niet weg, dat de
plantengroei van beide complexen duidelijk van elkaar verschilt.
De vegetatie van de dijken rondom Vrouwenpolder komt vrij sterk overeen met
die van de (kalkrijke) binnenduingraslanden. Dit uit zich het duidelijkst in het
voorkomen van soorten als Echt Walstro, Akkerhoornbloem en Jacobskruis-
kruid. Behalve graslandvegetaties komen op deze dijken ook nog een aantal
dijkstruwelen voor. Deze struwelen zijn spontaan ontstaan en nauw verwant aan
het iepenbos zoals dat van nature in de binnenduinrand voorkomt. De dijken
rondom Arnemuiden herbergen wat ruigere vegetatietypen. Dit komt omdat de
bodem hier iets minder zandig is. Deze dijken zijn botanisch veel meer verwant
aan de dijken zoals die in grote delen van de Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen
voorkomen. In het oog vallende soorten zijn bijv. Wilde Marjolein, Donderkruid
en Knopig Doornzaad. De dijkvegetaties worden door de ruilverkaveling niet of
nauwelijks bedreigd. Veeleer is het zo, dat de ruilverkaveling mogelijkheden biedt
om dijken toe te delen aan een natuurbeschermingsinstantie, waardoor het
beheer van de natuurwaarden verbeterd kan worden. Verder is het noodzakelijk
dat bij het aanbrengen van beplanting op de dijken rekening wordt gehouden met
de aanwezige plantengroei. Sterke beschaduwing en bodemverrijking door
vallend blad leidt immers gemakkelijk tot het verdwijnen van de karakteristieke
warmteminnende dijkflora.
Bossen en struwelen
In vergelijking met andere delen van Nederland is Zeeland arm aan bossen en
struwelen. De aanduiding „tuin van Zeeland" voor Walcheren dankt het echter
aan de vroegere grote rijkdom aan houtige gewassen. Deze rijkdom heeft zowel
een natuurlijke als een anthropogene oorsprong.
Zoals elders in deze bundel is beschreven zijn sinds de middeleeuwen op Wal
cheren door de mens een groot aantal bossen, buitenplaatsen en lusthoven
aangelegd. Daarbij volstond men niet met het aanplanten van bomen en struiken.
In de loop der eeuwen zijn ook een groot aantal kruidachtige sierplanten, met
name vroegbloeiende bolgewassen, naar Walcheren gebracht. Een aantal van deze
soorten voelde zich hier, mede door het gevoerde beheer, zo goed thuis dat zij
verwilderden en inburgerden. Deze verwilderde sierplanten worden in botanische
kringen aangeduid met de term stinzenplanten (zie Bakker en Boeve, 1985).
Walcheren behoort samen met Friesland, de Gooi en Vechtstreek en de
Hollandse binnenduinrand tot de meest bekende stinzenplantengebieden van
44