hooggelegen punten bleven droog en groen. Het zou een jaar duren voordat
Walcheren weer droog was. De zoute inundatie richtte grote schade aan, omdat ze
alle begroeiing, opgaand geboomte inbegrepen, vernietigde. Brouwer en Junger
schreven later„er zal zeker een menschenleeftijd over verloopen vóór er op
Schouwen, Walcheren enz. weer geboomte wordt aangetroffen, zwaar genoeg
voor Reigers om hun nesten op te bouwen of voor den Groenen specht om er een
nestholte in te beitelen.
Uit ornithologisch standpunt bezien hadden de inundaties nogal wat gevolgen.
Voor watervogels waren ze tijdelijk attractief, hoewel vele legsels van de tot deze
groep behorende soorten die zich in de geïnundeerde terreinen gevestigd hadden,
te gronde gingen toen de landerijen weer droogvielen. Het betrof hier onder
andere Dodaars, Kokmeeuw en Visdief. Aalscholvers stichtten diverse kolonies te
midden van het overstroomde land (bv. op Ter Hooge). Ook verschaften de
geïnundeerde gronden fourageerterrein aan Reigers, Lepelaars, diverse soorten
Zwemeenden, Steltlopers en Meeuwen.Voor vele andere soorten vormden de
overstromingen echter een ware ramp, aangezien voor hen de nestgelegenheid
goeddeels verloren ging. In de weinige groene gebieden die er op Walcheren
waren overgebleven, heerste dan ook een druk vogelleven. Hierover deelde Van
Lynden zijn indrukken mede „Middelburg is echt een vogeloord, waar behalve de
gewone soorten ook de volgende zomervogels aanwezig waren: Wielewaal,
Braamsluiper, Grasmusch, Tuinfluiter, Spotvogel, Kleine karekiet en Tortel.
Talrijk is de Putter dit jaar, evenals de Gierzwaluw, die in de ruïnes volop
nestgelegenheid vindt. Verder komt de Kerkuil er voor en in het zoute water van
de vest huizen nog Waterhoentjes. Op Ter Hooge toefden, afgezien van de
Reigers en Aalscholvers, nog verschillende vogels, zoals Vink, Heggenmusch en
Torenvalk. Witte kwik en Grauwe vliegenvanger nestelden er in de klimplanten
tegen het huis. Een wilde eend broedde op een afgezaagde boom, circa V/2 meter
boven het water. Ook Ijsvogel en Waterhoen trof ik aan, toen ik er op 3 juni 1945
voor het eerst kwam".
Na de inundaties was de vogelbevolking op Walcheren reeds de eerste zomer wat
talrijker vertegenwoordigd. Door het ontbreken van bomen en struiken waren
voor vele soorten de broedmogelijkheden sterk verminderd. Op Walcheren
werden vier broedgevallen van de Veldleeuwerik geconstateerdenige malen
werd ook gezien dat Graspiepers hun jongen voerden. De sloten op Walcheren
waren nog slechts spaarzaam begroeid, zodat het gebied nog ongeschikt was voor
Rietzangers en Karekieten. Ze werden er dan ook niet aangetroffen. In hoge
meidebegroeiingen onder dood struikgewas werd vijf maal een nest van een
grasmus gevonden. In de gerstevelden op de lage gronden werden regelmatig
kwartels gehoord en gezien. Jonge vogels werden enkele malen waargenomen,
zodat broeden zeer waarschijnlijk moet worden geacht. In de drooggevallen
gebieden broedden tevens verspreid: Tureluurs, Kluten, Kieviten en Wilde
eenden.
51