Landbouw in het Walcherse landschap
DOOR W. J. SANDERSE
„Maar eer ons kouter grond, nog onbekend, gaat scheuren, moet wel van wind en
weer de wisseling geleerd en van grondsgesteldheid en bewerking de traditie wat
een speciale streek graag heeft en wat er niet gaat. Hier is het goed voor graan, daar
doet de druif het prachtig, elders wordt fruit geteeld en groent vanzelf het
grasland". Deze woorden schreef Vergilius in het oudst bekend landbouw-
leerboek ter wereld, „Het boerenbedrijf' (Georgica).
Uit de agrarische geschiedenis van Walcheren, die teruggaat tot de vroege
middeleeuwen, leren we het gebied kennen als een vruchtbare streek waar, om
met Vergilius te spreken, het goed was voor graan en waar het grasland vanzelf
groende. Over het verdere verloop van de landbouwgeschiedenis tot de negen
tiende eeuw is echter niet zoveel bekend. Dat betekent dat we in deze bijdrage
over landbouw in relatie tot het landschap niet zover in de geschiedenis kunnen
teruggaan, te meer daar het ontstaan en de ontwikkeling van het landschap elders
in deze bundel aan bod komen.
Over bodem, waterbeheersing en ontsluiting.
In landbouwkundig opzicht zijn drie zaken van eminent belang voor een gebied.
Dat zijn achtereenvolgens de kwaliteit van de grond (a), de waterbeheersing (b)
en de ontsluiting (c).
(a) De kwaliteit van de grond
Bodemkundig gezien laat zich op Walcheren een onderscheid maken tussen vijf
hoofdtypenkreekruggrond, poelgrond, kleiplaatgrond, jonge poldergrond en
duinzandgrond.
Het profiel van de kreekruggrond bestaat uit klei of zavel, liggend op zand, of
zavel. Deze gronden zijn kalkrijk en geschikt voor akkerbouw, tuinbouw en
fruitteelt.
Vooral in het middengebied van Walcheren zijn de oude poelgronden te vinden.
Deze bestaan over het algemeen uit zware, kalkarme of kalkloze klei, gelegen op
veen. Op sommige plaatsen is het veen weggegraven; de gronden zijn hier
gemoerd. Ze zijn vooral geschikt om te gebruiken als grasland. De jonge
poelgronden liggen ten westen van de nieuwlandpolders en rond Biggekerke en
67