heldere lucht, veroorzaakt door de zee waarin Walcheren licht vooruit springt. Een land waarvan de dichter Jan Campert in zijn „Lof van Walcheren" kon zeggen„Daar is geen als dit mijn land, besloten tusschen zee en strand. O palm van God's hand". De landbouw Op deze grond en in dat landschap oefende de Walcherse boer eeuwen lang zijn bedrijf uit. Daarbij gebruik makend van de mogelijkheden en inspelend op de omstandigheden. Hetzelfde als wat al zijn collegae overal ter wereld doen en waardoor er altijd en overal zoveel verscheidenheid in bedrijfstype's is geweest. Kenmerkend voor het Walcherse bedrijf is steeds geweest het gemengde karakter de omstandigheden noodzaakten daartoe. Dat betekende akkerbouw op de hogere kreekruggengrasland op de lager gelegen poelgronden met melk veehouderij op de dichtst bij huis gelegen percelen. Daarnaast hadden vele boeren een aantal losse percelen grasland in de nog lagere middengebieden, de zogenaamde weidehoeken (Sint Laurense weihoek, Schellach, de Pekelinge), ten behoeve van het weiden van jong- en mestvee. Bouman schrijft daarover „Walcheren had evenals Schouwen uitgestrekte weilanden, laaggelegen streken, die te drassig waren voor akkerbouw. Toch werd de veeteelt er slechts met matig resultaat beoefend, want ook op Walcheren voelden de boeren zich in de eerste plaats bouwboeren en waar het gemengde bedrijf akkerbouw en veehouderij verenigde, werd aan het bouwland meestal meer zorg besteed dan aan het vee". De noodzaak in te spelen op de omstandigheden verplichtte echter tot deze bedrijfsopzet, namelijk het tot waarde brengen van alles wat waardevol kon zijn, tot en met het hakhout van meidoorns en knotwilgen voor open haard en bakoven. Zo lang deze waarde kon worden geëffectueerd, was ook de instand houding van het landschap veilig gesteld. De beste garantie daarvoor is namelijk de nuttige functie die er aan kan worden gegeven Volgen we de landbouwgeschiedenis van Zeeland in het algemeen en die van Walcheren in het bijzonder, dan zien we omstreeks 1850 weinig ontwikkeling. Opnieuw Bouman „De Zeeuwse boer heeft zich bij de modernisering van zijn bedrijf niet gehaast. Daarvoor was hij te zeer aan tradities gehecht, vertrouwde hij te veel op de voortreffelijkheid van zijn grond". Na 1850 kwam de ontwikkeling echter op gang, zoals vooral valt af te lezen uit de stijging van de productiviteit. Vooral na 1900 zette de modernisering goed door dat uitte zich in intensivering, in de introductie van nieuwe systemen en gewassen, in mechanisatie, en -vooral van belang voor de Walcherse boer- in veeverbetering. Aanvankelijk was de positie van Walcheren in deze ontwikkeling die van koploper. Mèt het eiland vormde ook Middelburg de eeuwen door in allerlei opzicht het centrum van Zeeland. Tot aan het einde van de achttiende eeuw gold dat ook voor de verhandeling van agrarische producten. De meeste daarvan verlieten de provincie via Middelburg. De Middelburgse korenbeurs vormde de schakel tussen de streekmarkten en de beide grote markten van Rotterdam en 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1987 | | pagina 72