In het verleden was er een tamelijk scherpe grens tussen de stad en het landelijke
gebied. Die grens werd gevormd door de stadsmuur. Binnen die grens was er nog
ruimte voor groen, zoals blijkt uit oude gravures en schilderijen. Onder andere de
kloosters bezaten vaak grote tuinen. Een deel van de agrarische voedselproductie
vond binnen de stad plaats. In de zeventiende en achttiende eeuw veranderde de
functie en het landschapsbeeld van de naaste omgeving van de stad, doordat
gezagsdragers en rijke kooplieden er hun buitenplaatsen of lusthoven lieten
aanleggen. Dat gebeurde in die tijd in barokstijl. Met het economisch verval van
de negentiende eeuw verdwenen veel van die buitens. Andere werden in de loop
van die eeuw omgevormd in de zogenaamde Engelse landschapsstijl, een stijl die
ook de nieuwe negentiende-eeuwse buitenplaatsen kenmerkte. Hun eigenaars
waren voor een deel industriëlen, die door hun activiteiten de functie en het beeld
van veel steden ingrijpend hadden veranderd.
In dezelfde periode werden de eerste stadsparken aangelegd. Zo werden de
Middelburgse bolwerken tussen 1841 en 1846 omgevormd tot een lommerrijk
wandelgebied.
Tot het begin van de twintigste eeuw waren de veranderingen in het overgangs
gebied tussen stedelijk en landelijk gebied kleinschalig en ze verliepen geleidelijk.
Sindsdien - en met name na de tweede wereldoorlog - voltrokken die veran
deringen zich sneller en kregen ze een grootschaliger karakter. Daardoor
veranderde het landschapsbeeld van de overgangszone over grote oppervlaktes
ingrijpend. Dit komt duidelijk naar voren als we de ontwikkeling sinds 1900 de
revue laten passeren. Ter illustratie is de groei van een dorp en een stad weerge
geven in het voorbeeld van Middelburg en Meliskerke.
De groei van een stad Middelburgj
97