Bebakening en betonning Hertog Willem van Beieren, graaf van Holland en Zeeland, gaf reeds in 1365 aan Westkapelle toestemming tot het plaatsen van „vierboeten" (houtgestookte vuren aan de wal) tot hulp aan de zeeman die „binnen de zeegaten tussen Walcheren en Wulpen en het Veregat incomen sullen". Vanaf de tijd dat de eerste scheepvaart de Scheldemonding bevoer, moesten grote gevaren getrotseerd worden voordat de rede van Vlissingen, Veere of Arne- muiden was bereikt. Deze havens lagen verscholen achter steeds wisselende banken en geulen. Tevens betekende de Walcherse kust voor de schepen die met de overheersende westenwinden naderden een „lager wal". Op deze on zekere grens tussen volle zee en zeegaten had ook de loods hulpmiddelen nodig bij de navigatie. Ondanks zijn kennis van de omstandigheden ter plekke had hij, varend aan boord van kogge of hulk, nauwelijks de beschikking over hulpmiddelen om nauwkeurig zijn positie te bepalen. Zijn kennis van de ligging van de Vlaamse Banken, de Raan en de Rassen, waarboven de herkenbare punten zoals torens, molens en begroeiing uitstaken, gaven hem wel een redelijke aanwijzing. Het handlood en mogelijk ook zijn eigen vissersvaartuig met bemanning, dat in de nauwere geulen voor het te beloodsen schip uitvoer, maakten de navigatie voldoende nauwkeurig om uiteindelijk ten anker te gaan op de rede van Arne- muiden, Veere of Vlissingen. Met de toenemende diepgang en de grootte van de schepen - deze verdubbelde in de periode tussen 1300 en 1600 - kreeg de loods meer en meer behoefte aan mid delen die een veilige vaart moesten bevorderen. Deze hulpmiddelen bestonden uit betonning in de nauwere vaarwegen en bakens aan de wal. Later ook uit verlichting in de vorm van houtgestookte vuren op vaste punten op duinen en dijken. Hierop kan nauwkeurig de koers worden bepaald en zo kon er soms ook wel 's nachts ge varen worden. De zeevaarders die de Walcherse kust aanliepen en verkenden, maakten veelal gebruik van wat men noemde „leescaertboeken". Hierin vond men niet alleen de zeekaart met de vorm van de kust, maar ook afbeeldingen van de kust zoals deze zich vanuit zee liet zien. Deze geschreven aanwijzingen werden zeilaanwij- zingen genoemd, en de afbeeldingen van de kust staan nog altijd bekend als „land- verkenningen". In 1584 verscheen het leescaertboek „de Spiegel der Zeevaert", waarin ook een beschrijving van het dan bestaande betonningssysteem voorkomt. In dit boek van de hand van Lucas Janz. Wagenaer werd duidelijk aangegeven hoe de houten ton, als afbakening van het vaarwater, er uit zag. Tonnen in allerlei vorm, dus ook het veel voorkomende vat, werden voor dit doel gebruikt. Zo werd bijvoorbeeld vermeld„in het Veergat leggen drie tonnen met twee bodems van maeksel als grote oxhoofsen". Hieruit blijkt dat van een uniform betonningssysteem nog geen sprake was. Kende men dus reeds in de 14e eeuw vuurbakens aan de wal, ook wordt er in deze eeuw voor wat betreft de kust van Walcheren gesproken over het leggen van tonnen om op deze wijze de vreemde zeevaarder, maar ook de visserman, een hulp te zijn bij de navigatie. De toestemming om deze tonnen te leggen moet gezien worden als een privilege, waarbij tevens het tarief bepaald werd dat men van de schepen vorderde tot onderhoud van de bakens en de tonnen. In 1536 deed de baljuw van Vlissingen, Mathijs van de Kennoye, een voor stel om tonnen in de Wielingen te leggen. Middelburg voelde hier echter weinig 115

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 119