Toen na de Franse tijd de scheepvaart op de Zeeuwse havens weer op gang
kwam, werd een onderzoek ingesteld naar de toestand van de bebakening en de
betonning. Niet alleen in de Scheldemonding maar ook in de Zeeuwse binnen
wateren bleek de betonning weer verwaarloosd en in veel gevallen zelfs niet meer
aanwezig. Vóór 1795 werd het onderhoud door de provincie uitgevoerd en ook
na 1813 bleef dat zo. Na 1814 was de landsfabriek (architect van het Departe
ment) Abraham Voerman te Middelburg belast met de directie over de betonning
en de bebakening van de Zeeuwse stromenhet toezicht bleef echter bij de in
1816 aangestelde onder-inspecteur van het loodswezen te Vlissingen. Pas in 1836
ging het beheer over naar het Ministerie van Marine. In 1818 bestond de verlich
ting van de kust van Walcheren wat lamplicht betreft dus nog slechts uit het vuur te
Westkapelle en de binnenvuren te Veere en Vlissingen.
Men stelde zich tevreden met een verlichting die de scheepvaart in staat
stelde de kust zo dicht mogelijk te naderen en liep pas bij daglicht op het gewenste
zeegat aan. In de hedendaagse scheepvaart geldt „time is money" en kan men
met behulp van electronische navigatiemiddelen en een optimale kust- en vaar
waterverlichting zowel bij dag als bij nacht en onder vrijwel alle weersomstan
digheden binnenvaren.
Vermeldenswaard is nog dat, in afwijking van de landelijk geldende regels,
het bestuur over de betonning in de Scheldemonding en de Westerschelde plaats
vindt in overleg met België. Dit overlegorgaan is de Belgisch-Nederlandse Com
missie van Toezicht op de Scheldevaart. In tractaten waarvan het eerste tot stand
kwam in april 18 39 is het een en ander vastgelegd. Uitgangspunt was dat beide landen
zorg dragen voor het toezicht en onderhoud op hun eigen gebied, maar dat alle kos
ten, door Nederland op haar gebied gemaakt, voor rekening van België komen.
Op aandrang van België werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw een
wit licht ten noorden van Zoutelande geplaatst, dat dient als geleidelicht, samen
met het reeds eeuwen in gebruik zijnde vuur van Westkapelle. Tevens werd verzocht
om twee geleidelichten nabij de Kaapduinen.
Na vele tractaten over verlichting en bebakening van het gebied ten westen
en zuiden van Walcheren zijn de overeenkomsten nu vastgelegd in het „Verlich
tingsverdrag van 1957". Indrukwekkend is de hoeveelheid boeien, lichtbakens,
verlichte peilschalen enz. die in dit verdrag met België worden genoemd. Duide
lijk wordt hierin beschreven welke lichten en bakens voor rekening van België
zijn, waarbij nog genoemd kan worden dat de Belgen ook voor een gedeelte nog mee
betalen aan het onderhoud van het licht te Westkapelle. Een zeer goede indruk van
de hedendaagse omvang van de kustverlichting geeft een maquette die is opgesteld in
het Stedelijk Museum te Vlissingen.
Banken en vaargeulen
„Voor wie zich van de loop van de oude Zeeuwse vaargeulen een voorstelling wil
vormen - aldus prof. Sneller - zijn de vele kwesties die zich opdoen, even zovele kwel
lingen". Dat gaat in het bijzonder op voor het zeegebied rond Walcheren. Ook de al
lang niet meer bestaande vaarwegen aan de oostkant van het eiland waren voor die
genen die er gebruik van moesten maken een nimmer aflatende zorg. Moet men bij
een beschrijving van de vormverandering van de kustlijn van Walcheren in de loop
119