tijd toen de geul nog veel nauwer was - een in de 16e eeuw veel gebruikt vaarwater was. Hayen zegt in 15 85 „Dit gat is wijt en breed, ende daer is niet minder dan zeven vadem water in het gat". Het vaarwater dat sinds jaar en dag de banken de Raan en de Rassen scheidt, is de Deurloo. Ook nu nog is dit vaarwater betond, maar het wordt hoofdzakelijk gebruikt door vissers- en pleziervaartuigen. Uit het noorden of het westen komend kon men via dit vaarwater bijna in een rechte koers naar de monding van de Honte of Westerschelde varen. De situatie zoals die zich op de hierbij afgebeelde kaart van Johannes van Keulen, getekend in 1750, voordoet, heeft zich bijna 250 jaar gehandhaafd. Op deze kaart ligt de betonning tot aan Zoutelande verder werd er op de merken aan de wal gevaren. De zeilaanwijzingen geven dit als volgt aan„Als men nabij Vlissingen komt zeilt men tussen de Elleboog en de wal. Men brengt de toren van Vlissingen even benoorden het stadhuis en daarna de gevangentoren in het Oranjebolwerk"Dat daarna de vaart naar de rede van Vlissingen geen probleem was, is duidelijk. Dat echter de vaart door de Deurloo voor de diepgaande Oostindië- vaarders niet altijd zonder problemen is geweest toont deze kaart ook. Hierop zijn namelijk de wrakken van ,,'t Vliegend Hert" en de „Anna Catherina" aangegeven. Het stoten op de drempel van de Deurloo - de plaats met de minste diepte in het vaar water - was de reden van het vergaan van deze schepen. Tot ongeveer 1840 handhaaft dit vaarwater zich in deze vorm. Daarna zien we het ontstaan van de Nolleplaat, de ondiepte die nog altijd de zeeschepen noodzaakt zo dicht onder de kust van Walcheren te varen. Ook de mast die ter hoogte van deze plaat boven het water uitsteekt is nog een stille getuige van de problemen van een kapitein die meende zonder loods het Oostgat te kunnen bevaren. De Sardijngeul dankt haar naam aan de vis die er in grote hoeveelheden werd gevangen de schardijn, in de volksmond sardijn. Deze vis werd meestal gevangen als de garnalenvangst stilstond en ook tijdens de mistperioden, als de vissers zich niet buiten het zicht van de wal durfden te begeven. Een steeds terugkerend verschijnsel was dat de Nolleplaat zich in de richting van de wal uitbreidde. Als dan door bagger- werken niet zou worden ingegrepen zou een situatie kunnen ontstaan waarbij de Sardijngeul totaal verzandt. Vanaf 1929 heeft men hier door baggeren ingegrepen, waardoor wellicht een verzanding van deze vaargeul is voorkomen. In goed overleg met het loodswezen wordt de situatie nog steeds goed in de gaten gehouden. Grote baggerwerkzaamheden zo dicht onder de wal zijn overigens niet van gevaar voor de oevers ontbloot. Er is wel eens verondersteld dat door de bouw van de stormvloedkering in de Oosterschelde het profiel van banken en geulen in de Scheldemond zich drastisch zou wijzigen. In het zeegebied ter hoogte van de kering hebben zich wel enige wij zigingen voorgedaan. De om de Noordoost gaande vloedstroom en de overheer sende westenwinden hebben echter op de Scheldemond meer invloed. Als ge noemde vloedstroom het obstakel in de vorm van de stormvloedkering ontmoet, is de kust van Walcheren reeds gepasseerd. De ebstroom heeft slechts een geringe invloed. Tot instandhouding van de vaarweg naar Antwerpen worden voor rekening van de Belgische staat jaarlijks omvangrijke baggerwerkzaamheden uitgevoerd. Als het aan België lag zou de verdieping van het vaarwater nog intensiever moeten worden aangepakt. Behalve technische problemen zijn ook politieke geschilpunten met betrekking hiertoe nog niet opgelost. 121

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 125