Ter Hooge - een verloren vogelparadijs
A. J. H. VAN LYNDEN
Even buiten Middelburg, aan de noordkant van de weg naar Koudekerke, ligt de
buitenplaats Ter Hooge. Op het eerste gezicht lijken huis en naaste omgeving on
veranderde getuigen van een lang vervlogen verleden. Toch is dat maar schijn. Het
huis gaat niet verder terug dan de achttiende eeuw toen het de plaats innam van
het oorspronkelijke middeleeuwse kasteel. Het park is in de huidige vorm een nog
jongere schepping. Aanvankelijk bezat het kenmerken van de Engelse landschaps
stijl met Chinese invloeden. Tot de oorlogsinundatie vormde Ter Hooge één van
de fraaiste buitenplaatsen van Walcheren. Slechts één boom overleefde die inun
datie. De huidige toestand is het resultaat van naoorlogse herplant, waarbij zoveel
mogelijk werd aangesloten bij de vroegere landschapsstijl.
De auteur, thans weer woonachtig op Ter Hooge (nu in de voormalige oranje
rie), put uit zijn herinneringen aan het vooroorlogse vogelleven op en om de buiten
plaats, en vergelijkt dat met de huidige toestand.
Vogelstoen bedreigd, nu bedreigd.
In het boek „Vogels" uit I860 schildert de Leidse zoöloog Schlegel in een lange,
maar zeer boeiende inleiding de ontwikkeling en vooral de achteruitgang van de
vogelstand in zijn dagen. Een paar van zijn opmerkingen wil ik u niet onthouden.
Onder de vele oorzaken van degeneratie van de vogelwereld vermeldt hij bijvoor
beeld hetgeen wij tegenwoordig biotoop-vernietiging zouden noemen. In ons land
is de mens, „waar hij kan, bezig meren, plassen en moerassige gronden in te dijken
en droog te maken hij ontgint heidevelden, geesten of andere woeste plekken en
strekenlegt op de eene plaats houtplantsoenen aan, en roeit op eene andere plaats
bosschen uit". Schlegel vertelt hoe de steeds toenemende bevolking zich over vroe
ger onbewoonde en eenzame streken uitbreidt, waardoor vooral de grotere vogel
soorten verjaagd worden omdat zij de voorwaarden, nodig tot haar onderhoud of
het nestelen, niet meer vinden. Na te zijn ingegaan op de directe vervolgingen, mo
gelijk gemaakt door de uitvinding van de hagel in de zestiende eeuw en het meer
algemene gebruik van het geweer, vervolgt hij zijn verhaal. „Door het onderlinge
gemakkelijke en toenemende verkeer der volkeren, kunnen de voortbrengselen
steeds en in korten tijd van het eene land in het andere gebracht worden zij rijzen
in waarde, en hierdoor wordt bij den mensch de zucht verdubbeld, om al wat hem
omringt, dienstbaar te maken aan zijne stoffelijke welvaarthij zoekt gretig die
eijeren op, welke als eene lekkernij voor de tafel gelden hij schiet en vangt wat
maar eenigszins eetbaar is, en vervolgt ijverig andere soorten, die, zoo als b.v. de
Zwaan en de Fuut, als bont geschat zijn en tot hooge prijzen verkocht worden".
125