Bekijkt men de tekst van de oorkonde van 1189 dan ziet men dat de bisschop
toestemming geeft voor de bouw van de kapel nadat de inwoners van Hogelande zich
er bij hem over hebben beklaagd dat zij niet in staat zijn de diensten in de West-
monsterkerk te Middelburg bij te wonen in verband met dodelijke vete's en
vijandelijkheden waarin zij verwikkeld zijn. Met andere woorden, zij zien geen kans
de weg naar hun parochiekerk in Middelburg veilig af te leggen omdat zij zich
bedreigd voelen. Door wie vermeldt de oorkonde nietmen zou kunnen denken aan
vete's met lieden die langs de af te leggen route naar Middelburg wonen, of misschien
ook aan problemen met medeparochianen in Middelburg zelf. De genoemde
redenen om de bisschop te verzoeken een eigen kerk of kapel te mogen bouwen,
wijken af van die in de meeste stichtingsoorkonden van kerken en kapellen. Over het
algemeen wordt daarin als hoofdprobleem de slechte begaanbaarheid van de wegen,
vooral in de winter aangevoerd. Eén ding is echter hetzelfde evenals elders willen de
inwoners van Hogelande in het vervolg in hun eigen dorp naar de kerk kunnen gaan
zodat voor hen het kerkelijke leven tot een locale aangelegenheid wordt.
Gelet op het feit dat in dezelfde periode een zelfde wens in veel andere plaatsen
moet hebben bestaan, is het van belang na te gaan of hierbij ook meer structurele
redenen een rol kunnen hebben gespeeld dan alleen slecht begaanbare wegen en
twisten met omwonenden.
Een essentiële factor is allereerst de bevolkingstoename die zich in Zeeland
vanaf de 12e eeuw manifesteertonder andere in de wijze waarop men in staat is na de
stormvloed van 1134 de Zeeuwse eilanden systematisch te bedijken en daarmee op
deze stormvloed heel anders te reageren dan op die van 1014. Veel dorpen zullen pas
in de 12e of 13e eeuw een omvang bereiken die het mogelijk maakt ter plaatse de
kosten te dragen van het onderhouden van een priester en het onderhoud van een
kapel of kerk. Bevolkingstoename schept dus de mogelijkheid tot het stichten van
meer kerken. Het is als het ware een voorwaarde vooraf, die echter slechts betekenis
krijgt wanneer tegelijkertijd in de diverse nederzettingen ook de behoefte ontstaat
aan een eigen kerk. Dit nu lijkt in de loop van de 12e eeuw in toenemende mate het
geval te zijn, zowel door kerkelijke als wereldlijke oorzaken.
In de eerste plaats is er de invloed van de Gregoriaanse hervormingsbeweging,
genoemd naar paus Gregorius VII (1073-1085). Deze beweging keert zich tegen
verwereldlijking van de geestelijkheid, handel in geestelijke ambten, invloed van
leken in de kerk en andere als misstanden gevoelde zaken. Bovendien streeft zij
intensief naar een verbetering van de zielzorg en stimuleert zij de gelovigen tot het
vaker bijwonen van de mis, het vaker deelnemen aan de communie en het op gezette
tijden biechten bij de eigen parochiepriester.
De ideeën van de Gregoriaanse hervormingsbeweging bereiken Zeeland in
eerste instantie vanuit Vlaanderen, waarvan Zeeland Bewestenschelde, dat wil
zeggen Zeeland tussen de huidige O oster- en Westerschelde, tot 1127 deel uitmaakt.
Uit Vlaanderen komt circa 1110 de rondtrekkende prediker T anchelm (It 1115), die
door sommigen als overtrokken Gregoriaan, door anderen als ketter wordt gezien en
die in Zeeland de bevolking aanzet geen tienden te betalen aan de Utrechtse
eigenkerkheren (5). Eveneens vanuit Vlaanderen wordt in 1123 binnen het kader
van de hervormingsbeweging een klooster van reguliere kanunniken gesticht op
Walcheren. Het is dit convent dat in 1127, wanneer het Vlaamse gezag in Zeeland
Bewestenschelde plaats maakt voor dat van de graaf van Holland, wordt omgezet in
een Norbertijner (Premonstratenzer) abdij en wel met medewerking van bisschop
11