82. Koolmees (Parus m. major) Talrijke broedvogel. 83. Pimpelmees (Parus c. cearuleus) Talrijke broed- en zwerfvogel. 84. Ziuarte Mees (Parus a. ater) Doortrekker in voor- en najaarvooral talrijk in 1933/34. In 1943 ook weer vrij veel, maar minder dan in 1933- Houdt zich uitsluitend in coniferen (vooral Lariks en Picea excelsa) op. 85. Staartmees (Aegithalos caudatus Europ.) en Doodskopje (Aegithalos c. caudatus). Vooral op de trek, maar ook broedend. Algemeen, maar niet talrijk. 86. Boomkruiper (Certhia brachydactyla subsp.) Algemeen en talrijk het gehele jaar door. 87. Goudhaantje (Regulus r. regulus) In najaar, winter en voorjaar zeer algemeen. 88. Vuurgoudhaantje (Regulus ign. ignicapillus) Misschien iets minder talrijk dan regulus in 1943/44 echter zeer talrijk optredend evenals regulus. Beide zijn op Ter Hooge trekkers, maar in de toekomst is vestiging niet uitgesloten. 89- Raaf (Corvus corax corax) Volgens verschillende personen ongeveer 30 jaar geleden nog broedvogel. EenzaamheidBij de oude tuinbaas kweekte men de jongen in een kooi op. 90. Bonte Kraai (Corvus comix comix) Algemeen gedurende het winterhalfjaartegelijk met Roeken overnachtend. Schijnt voor de spijsvertering elastiekjes (van het strand te gebruiken. 91. Zwarte Kraai (Corvus corone corone) Vrij algemeen solitair broedend waarschijnlijk toenemend. Dikwijls stoeiend met roofvogels evenals de andere Corviden. 92. Roek (Corvus fr. frugilegus) Enige jaren geleden een enorme kolonie, welke door het stelselmatig uithalen van de jongen tot ongeveer 40 nesten (in 1943) is geslonken. Als overwinteraar ook overnachtend. 93. Kauw (Coloeus monedula spermologus) Algemene broedvogel van holle bomen en schoorstenen van het huis. Ook broedde hij met goed gevolg in een nestkast. 94. Ekster (Pica p. pica) Broedvogel. Is zeer waarschijnlijk aanzienlijk toegenomen. 95- Vlaamse Gaai (Garrulus glandarius subsp.) Vrij algemene broed- en zwerfvogel. Waarschijnlijk toegenomen. 96. Spreeuw (Sturnus v. vulgaris) Talrijke broedvogel (boomholten, spechtenholen, huis, nestkasten). Enorm sterk bezette najaarsslaapplaats. 97. Wielewaal (Oriolus o. oriolus) Vrij algemene broedvogel. Baadt, door zich halsoverkop in het water te laten vallenook door er op Witgatjesmanier doorheen te vliegen. 98. Boekvink (Fringilla c. coelebs) Broedvogel. Als trekker sterk afnemend 99. Keep (Fringilla montifringilla) In sommige jaren (1933/34) talrijke doortrekker. Veel op Larix en Iep. 100. Putter (Carduelis carduelis subsp.) In 19 3 3/34 tegelijk met Keep en Sijs vrij talrijk doortrekkend. In 1943 weer enkele. Is misschien ook broedvogel. 101. Sijs (Carduelis spinus) Vroeger ieder jaar in vrij grote troepen doortrekkend (vooral 1933/34). De laatste jaren slechts sporadisch. 102. Barmsijs (Carduelis fl. flammea) of Kleine Barmsijs (Carduelis flammea cabaret) Slechts eenmaal namik2 ex.waar. Of het de Noord-Europese of de Middel-Europese vorm betreft, weet ik helaas niet. 103. Kneu (Carduelis cann. cannabina) Meest overvliegend of trekkend, soms zingend. Broeden is mij niet bekend. 104. Huismus (Passer d. domesticus). Vooral bij het huis, de tuin en de boerderij. Waarschijnlijk toegenomen. 105- Ringmus (Passer m. montanus) Zeer algemeen ook in nestkasten nestelend. Vooral in april talrijk. 106. Midden-Europese Kanarie (Serinus canarius germanicus). Juli 1940 4 ex. in de tuin zingend, steeds weer terugkerend. 107. Groenling (Chloris chl. chloris) Tegenwoordig vrij talrijk, vooral in kastanjes nestelend. Evenals de Ringmus een optimum in april. Is vast toegenomen. 108. Geelgors (Emberiza c. citrinella) Meest overvliegend. In de omgeving tamelijk algemeen. 109. Rietgors (Emberiza sch. schoeniclus) In de omgeving vrij algemeen. 140

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 144