De ruïne van Hogelancle, vooroorlogse toestand.
Gaan wij hiervan uit, dan is het, terugkerend naar de vraag wat de rol van
ambachtsheren bij de kerkstichtingen kan zijn geweest, zeer wel denkbaar dat, hetzij
al vrij snel na de instelling van de eerste vierschaarambachten, hetzij bij verdere
ambachtssplitsing, een afzonderlijke ambachtsheer zal streven naar een grotere
zelfstandigheid voor zijn eigen ambacht door de stichting van een kerk en daarmee
de verheffing van zijn ambacht tot een vierschaarambacht. Men moet zich daarbij
realiseren dat de ambachtssplitsing in de tweede helft van de 12e en de eerste helft
van de 13e eeuw nog niet heeft geleid tot de ambachtsversnippering die wij uit de 14e
eeuw kennenhet is in die tijd nog heel goed mogelijk dat de zoon van een
ambachtsheer na de dood van zijn vader als erfdeel een hele nederzetting als ambacht
verwerft. Het streven van de ambachtsheer naar een eigen vierschaarambacht
versterkt dan de binnen die nederzetting levende behoefte aan grotere locale
zelfstandigheid op kerkelijk en wereldlijk, vooral waterstaatkundig gebied. Zijn
motieven zullen dezelfde zijn als die van de ambachtsingezetenen. Daarenboven
werkt voor hem een eigen vierschaarambacht statusverhogend - net als trouwens het
stichten van een kerk - en ontslaat het hem van de noodzaak samen te werken met
mogelijk rivaliserende of vijandige ambachtsheren in andere nederzettingen van het
vierschaarambachtiets waarbij men onwillekeurig denkt aan de vete's uit de oor
konde voor Hogelande.
Dat ambachtsheren een leidende rol hebben gespeeld bij de stichting van
parochiekerken wordt wel haast zeker weerspiegeld door de vele nederzettings
namen eindigend op -kerke en beginnend met een persoonsnaam, zoals op Walche-
16