Jaren na Chr.
Fig. 3- Het verloop van de gemiddelde jaartemperatuur op het Noordelijk Halfrond gedurende de laatste
100 jaar. Van 1939 tot 1970 is de gemiddelde temperatuur 0,6°C gedaald.
(UitImbrie en Palmer-Imbrie, 1980).
Maar daarbij blijft het niet. Afkoeling van de aarde heeft ook meer ijsvorming
op de beide polen en op gebergten tot gevolg en opwarming versterkt het af-
smeltingsproces van deze ijsmassa's, waardoor de zeespiegelschommelingen aan
zienlijk versterkt kunnen worden. Tenslotte is er nog een plaatselijk neven-effekt.
De reusachtige ijsmassa's die in de grote ijstijden delen van de aardkorst rond de
noordpool bedekten, drukten door hun gewicht het land omlaag, terwijl - om de
balans in evenwicht te houden - elders delen van de aardkorst omhoog kwamen.
Het eerste was het geval met Fennoscandinavië en Alaska. Als reaktie op de weg
gevallen druk van het ijs komen Finland en Scandinavië nu nog steeds weer terug
omhoog en daalt, als deel van de uitbalancering met dat gebied, het zuidelijke Noord
zeegebied met 4-5 cm per eeuw (Fig. 6).
We komen tot een voorlopige samenvatting. Klimaatsveranderingen op aarde
hebben invloed op de hoogte waarop het getij zich aan de kust voordoet. De grote
verschillen in de aardtemperatuur belopen ongeveer 6°C, de kleinere, die met de
kleine ijstijden samenhangen, 1 tot 1,5°C. Het klimaat van de laatste eeuwen laat
zien dat de temperatuursveranderingen nog steeds doorgaan. Na een kortstondige
daling van de aardtemperatuur van ca. 1940 af is er de laatste 20 jaar een duidelijke
tendentie tot temperatuursverhoging bespeurbaar. Over de periode 1862-1980
is bij Vlissingen de gemiddelde zeestand 22 cm per eeuw gestegen (Fig. 7). Deze
stijging is opgebouwd uit ongeveer 5 cm per eeuw bodemdaling en ca. 17 cm per
eeuw werkelijke zeespiegelrijzing. Verder is te Vlissingen het gemiddeld verschil
tussen hoog en laag water toegenomen, omdat het gemiddelde hoogwater sneller is
gestegen dan het gemiddelde laagwater (zie Fig. 7). Dat is niet overal langs de Ne
derlandse kust even duidelijk het geval. Bij IJmuiden en Delfzijl bijvoorbeeld is
het getijverschil veel stabieler gebleven. Het is niet zeker wat de oorzaak daarvan is.
31