Het kan een lokaal effekt zijn en samenhangen met meetpuntverplaatsingen in het verleden of met baggerwerkzaamheden in de Westerschelde. Het kan ook verband houden met veranderingen in het patroon van zeestromingen voor de kust en in de monding van de Westerschelde. 20° 10° W 0° 10° E 20° 30° 40° Fig. 6. Postglaciale beivegingen in de aardkorst van Fennoscandinavië en de Noordzeekust. De lijnen geven de plaatsen aan van gelijke stijging resp. daling in cm per eeuw. Gegevens van Rossi ter (1967), getrokken lijnen, en Gutenberg (1941) (Naar Beejtink, 1987). Broeikas-effekt Tot nu toe hebben we de verschijnselen in getij en zeeniveau besproken, die zich op korte en lange termijn in het verleden hebben voorgedaan. We zullen nu bezien of er wat dat betreft ook iets over de toekomst te zeggen valt. Het ligt in de eerste plaats voor de hand te veronderstellen, dat wat er in het verleden heeft plaatsgevonden, op dezelfde wijze en in dezelfde mate ook in de toe komst zal gebeuren. De nauwe relatie tussen de kosmische variaties in de omloop van de maan om de aarde en van het aarde-maan stelsel om de zon en de klimaats veranderingen op aarde en, daarvan afgeleid, de relatie van de gemiddelde tempe- 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 34