Behalve kooldioxide laten de industrie, het auto- en vliegverkeer en de mo derne landbouw in toenemende mate grote hoeveelheden andere stoffen, waaronder zwaveldioxide, methaan, ammoniak, stikstofoxiden en chloorfluorkoolwater stoffen (CFK's, ook wel freonen of drijfgassen genoemd) in de lucht vrijkomen. In tegenstelling tot de vervuiling van de bodem en, in mindere mate, van het water, verspreiden kooldioxide en deze, de atmosfeer bezoedelende stoffen zich met de luchtcirculaties gemakkelijk over grote delen van de aardbol. Daardoor kunnen zij allerlei grootschalige veranderingen in de atmosferische processen teweeg brengen. Eén daarvan is, dat van de op aarde binnenkomende zonnestraling een geringer deel door onze planeet wordt teruggekaatst, de ruimte in. Hierdoor ont staat het broeikas-effekt. Het broeikas-effekt betekent dat nu reeds allerlei veranderingen in het klimaat beginnen op te treden. Zo wordt thans het binnenland van de continenten het meest opgewarmd, terwijl de oceanen en bepaalde kustlanden daarin achter blijven of zelfs tijdelijk eerst afkoelen. De verwachting is dat dergelijke vergrote temperatuursverschillen zich niet kunnen handhaven, maar later ten dele weer worden opgeheven. Dit betekent dat de gemiddelde opwarming van de aarde - sinds I860 ongeveer 0,5°C, omstreeks 2030 ca. 1,5 tot 3°C - regionaal sterk kan verschillen en mogelijk schoksgewijs zal gaan verlopen. Ook de neerslagverdeling op aarde zal veranderen en bijgevolg ook de rivierafvoeren. Het algemene beeld is dat klimaatzones zullen verschuiven en daarmee ook de natuurlijke levensgemeen schappen en de landbouw-arealen. Het gaat in dit verhaal echter vooral om de gevolgen die deze klimaatsver anderingen zullen hebben voor de stand van de zeespiegel. Daarbij gaan we dan uit van de huidige relatieve zeespiegelstijging, die in het Deltagebied 15 tot 22 cm per eeuw bedraagt - dus inclusief de plaatselijke daling van de aardkorst. Daarboven op komen dan de gevolgen van het zojuist beschreven broeikas-effekt, namelijk de warmte-expansie van het zeewater en het afsmelten van de gletsjers, besneeuwde bergtoppen en poolkappen, voorzover die al niet begrepen zijn in de thans aan de gang gebrachte zeespiegelstijging. Er zijn nog verschillende onzekerheden en onbekende effekten op onder delen van dit proces. Zo zijn de effekten van de huidige grootschalige ontbossing, het vele branden van de vegetatie en de uitputting van de grond door een groten deels, door de slechte economische omstandigheden gedwongen onoordeelkundige landbouw, en de daarmee verband houdende stofstormen - waaraan ook de roet- produktie van de industrie kan worden toegevoegd - onvoldoende bekend. Dat is ook het geval met de rol van de oceanen („eigen" periodieke niveauschom melingen, opname van C02 door het water en vastlegging van deze verbinding in de skeletten van zeedieren en -planten) en van het vulkanisme (periodiciteit in de vulkanische aktiviteit, produktie van roet- en stofdeeltjes in de atmosfeer). Ten slotte zijn er de kosmische invloeden op ons klimaat. Enkele daarvan zijn al be sproken in verband met de vroeger opgetreden ijstijden. Andere, nog weinig be kende invloeden worden veroorzaakt door de getijdebeweging die de planeten op de aktiviteit van de zon hebben. Daardoor ontstaan globaal 11-, 55- en mo gelijk 200- en 700-jarige cycli in het aantal zonnevlekken. Deze periodiek weer kerende verhoogde zonne-aktiviteiten hebben hun weerslag op het klimaat van de aarde. De daardoor teweeggebrachte schommelingen in temperatuur en neer slag kunnen de ontwikkeling van de flora en fauna van de kustwateren verstoren of ombuigen en woestijnvorming beïnvloeden. Al deze onzekerheden maken dat 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 36