Kort daarna doorbrak de zee de strandwallenkust, het eerst in het zuiden (om geving van het Zwin), later ook - in samenspel met een aantal verleggingen van de loop van de rivieren - in het noorden. Steeds grotere delen van het veengebied werden aangetast, doorsneden door kreken en de restanten werden bedekt met klei-afzettingen. De amplitude van het getijverschil moet in die tijd ook aan merkelijk zijn toegenomen, soms met wisselende snelheid. De oorzaak van deze lange-termijn schommelingen in het getijverschil is niet duidelijk. Lokale effekten kunnen een rol spelen, maar verklaren lang niet alles. Vergroting van de waterber ging van de vloed achter de strandwallenkust, in combinatie met een verdieping van de toeleverende getijgeulen is een mogelijke oorzaak. Het in die tijd en later heroveren van het verloren gegane land door bedijking van weer opgewassen schor ren is een andere, bijkomende faktor. Tegelijk met deze toeneming van het getij verschil nam echter de relatieve zeespiegelstijging geleidelijk af tot de huidige van ca. 15-20 cm per eeuw. Van de Romeinse tijd tot aan het begin van de systematische bedijking in de 12e eeuw was Walcheren, reeds vroeg een eiland, een landschap van een met kreken doorsneden veengebied, in het westen beschermd door een reeks duinformaties. Afhankelijk van de stand van het zeeniveau en de variaties in het getijverschil was het nu eens meer, dan weer minder onder invloed van de zee. Langs de kreken ont stonden zandige oeverwallen en op de oude veen-eilanden daartussen werd jonge zeeklei afgezet. De opslibbing lijkt de verhoging van het zeeniveau te hebben over troffen, omdat de overstromingsfrequentie afnam en het land droger werd. Het met klei bedekte veen klonk daardoor in, met als gevolg dat de oeverwallen met de kreek beddingen steeds meer boven het omringende land gingen uitsteken. Dit proces van inversie van het landschap heeft zich na de bedijking van de kern van Walcheren voortgezet. Moest het eiland in het westen door de opdringende zee land prijs geven, aan de lijzijde, het noorden en oosten, kon land worden gewonnen. In het noorden zorgde de ontwikkeling van een strandhaak, het Breezand, reeds vroeg voor vol doende bescherming om door de vloed aangebracht slib te laten vastleggen. Het oosten vereiste een meer gevorderde techniek om de daar opgewassen schorren te bedijken (Fig. 8). QU] 13? I'm 16 <euw m 18 19 Fig. 8. Landverlies en landwinst op Walcheren van ca. 1200 tot 1940. Landverlies vooral aan de noordwest en zuidwest-kusten, landwinst aan de noord- en oostzijde van het eiland Naar Wilderom, 1968). 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 38