voor verhuizing, werkgelegenheid en infrastruktuur naar hogere gebieden in het oosten en zuiden van ons land. Niettemin, de kosten voor de toekomstige verdediging van het kustgebied zullen zeer hoog zijn. Zij zijn in orde van grootte even hoog als bijvoorbeeld de onderzoeks- en investeringskosten voor een duurzame en veilige energiepro- duktie, de kosten van de renovatie van het nationale riolenstelsel, het opruimen van de 6000 of meer vuilnis- en gifbelten, het terugdringen van de nog steeds door gaande water-, bodem- en luchtvervuiling. Om dan nog maar niet te spreken van de financiële inspanningen die werkgelegenheid, onderwijs, sociale voorzie ningen, natuurbehoud, ontwikkelings-samenwerking vragen bij het tot stand komen van een evenwichtige verdeling van de beschikbare gelden. Elk aspekt van onze samenleving heeft in een duurzame economie zijn eigen kostenplaatje, prioriteit en beschikbare tijdruimte. Een goede, ecologisch verantwoorde kust verdediging is daarbij één van de basisvoorwaarden voor ons bestaan. De na oorlogse samenleving is echter bezig een enorme financiële last op het nageslacht af te wentelen. Een nieuwe levensstijl, zo gauw mogelijk, is daarom niet van zin ontbloot. Fig. 9. Klimaatsverwachting voor de komende 25.000 jaar volgens Imbrie en Palmer-Jmbrie, 1980. De astronomische ijstijdtheorie voorspelt dat er over ca. 23-000jaar door natuurlijke afkoeling weer een nieuwe ijstijd kan ontstaan (gestippelde lijn). Volgens anderen (Bryson, 1988) zou de volgende ijstijd al over 400jaar kunnen inzetten, met een dieptepunt ongeveer 7300 jaar daarna. De atmosferische verontreiniging kan echter eerst nog een „super-interglaciaal" teweegbrengen, waarin de temperatuur enkele graden hoger zou zijn dan thans. Deze periode van uitzonderlijke hoge temperaturen zou de natuurlijke afkoeling nog ca. 2000 jaar kunnen tegenhouden (getrokken lijn), maar daarna een snellere afkoeling naar de volgende ijstijd kunnen opleveren. Intussen is tegen de stijging van het zeeniveau een verdedigingsstrategie denkbaar. Vooral in ons land (Rijkswaterstaat, Dienst Getijdewateren, KNMI), de Verenigde Staten (National Research Council) en Groot-Brittannië (Climate Research Unit, University of East Anglia) wordt daar intensief over nagedacht. Er lijkt zich in deze studiegroepen een gemeenschappelijke strategie te ontwikkelen. Voor Nederland is deze te vertalen in (1) Streven naar zo min mogelijk landverlies, dat wil zeggen de kans zo klein mo gelijk houden, dat delen van ons land door een opeenstapeling van kosmische en weers-effekten overstromen. (2) Streven naar een zo min mogelijke verandering van de vorm van de kust, dat wil zeggen de huidige kustboog als het resultaat van de natuurlijke aanzan- dings- en erosieprocessen zoveel mogelijk handhaven. In deze kustboog lijkt 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 41