Vlissingen in de jaren '20
Autobiografische notities van Bert Teunis
Vlissingen heeft een prachtige Boulevard, wellicht zelfs een unieke. Toen de Franse
vestingbouwers onze bolwerken ontdekten en die onmiddellijk begonnen na te
bouwen, namen ze met de constructie ook de naam over, rolden die rond in hun
mond als goede cognac en verbasterden bolwerk tot boulevard. Op den duur kregen
beide begrippen een eigen lading. Bolwerk bleef bolwerk, boulevard werd pro
menade, brede rijweg. In Vlissingen vinden we nu de zeldzame combinatie van een
nog steeds zichtbaar bolwerk (althans van het rondeel tot aan de Coosje Bus-
kenstraat) met daaroverheen de Boulevard. Wat in het verlengde daarvan lag pro
fiteerde mee van de boulevard-gedachte, al bestond dat verlengde hoofdzakelijk uit
weinig planmatig op „dijk en duin" neergezette huizenblokken met daarin verwerkt
de resten van een enkele sterkte (Kenau Hasselaar en Fort de Nolle).
Boulevard Bankert
Op deze boulevard is ons gezin omstreeks 1924 neergestreken. De juiste datum weet
ik niet meer, maar ik leid het jaartal af uit een paar geruchtmakende feiten die ik me
nog zeer goed herinner. Het eerste bestond uit een aantal pikzwarte walm wolken, die
zich over de stad verspreidden en heel Vlissingen op de been brachten. De Nedpam
(Nederlandsche Petroleum en Asphalt Mij) bij de Keersluis stond in brand en men
vreesde een ramp. Schepen moesten worden verhaald in het Kanaal, de nabij gelegen
Blikfabriek moest worden beschermd en van de vettige neerslag had men tot in de
verre omtrek last. Dat gebeurde - ik heb het nagekeken - op 25 juli 1924 en duurde
twee dagen. Veilig achterop de fiets bij vader, vond ik het een machtig gezicht.
Vlissingen dacht er anders over, want het was nog niet bekomen van de ramp, die
een week eerder de vissersvloot had getroffen. Een totaal onverwachte storm had een
deel van de schepen omver geblazen en vele slachtoffers geëist. Drie weken later
kwam de koningin speciaal daarvoor op rouwbezoek bij de getroffen gezinnen in het
hofje „De Pauw", waar zij opeengepakt rond een pleintje stonden. Ze viel me tegen.
Het was een gewone mevrouw zoals er zoveel mevrouwen rondliepen en je kon haar
haast niet meer zien vanwege de vele meneren in deftige zwarte pakken onder hoge
hoeden die achter haar langsdraaiden. Mijn aandacht ging dus al gauw naar de
prachtige Spijker-auto's, die op het Bellamypark geparkeerd stonden. Vader
mopperde dat de gemeente het hofje had schoongemaakt. „Zo komt de Koningin er
nooit achter onder wat voor omstandigheden die mensen moeten leven".
Om het programma van rampen vol te makenbegin 1925 zonk „De Jonge
Catharina" na een aanvaring ter hoogte van Cadzand. Het grootste deel van de be
manning verdronk. Met een verrekijker kon je het wrak zien liggende masten en
een stuk van de schoorsteen staken boven water uit.
53