moest je oversteken met een van de veerboten, naar Terneuzen b.v. Dan zag je ze op de platen liggen slapen en gestoord naar het water kruipen als we langs kwamen. Er was zelfs een visser, die er een had afgericht, met een halsband aan een touw. De halsband was zo nauw dat het beest de vis niet kon doorslikken, maar terugbracht aan zijn baas. Japanners vissen ook zo met aalscholvers. Bruinvissen en zeehon den bewogen zich door de Schelde met een natuurlijkheid alsof ze nooit zouden weggaan. Nu zijn we zowel de zeehonden als de bruinvissen kwijt. In een mensen leeftijd Over de poging om een gestrande potvis door het Kanaal te slepen en die aan de Loskade in Middelburg te kijk te leggen, spreek ik nu maar niet. De stank was te walgelijk. Verdronken katten en honden, al dan niet in een zak, vormden ook niet zo'n verheffend schouwspel. Op een ochtend vonden we zelfs een paar koeien tussen de palen. Bij een stormachtige overtocht waren ze in paniek van de boot naar Breskens gesprongen en de Schelde kende geen medelijden. Voor een ondernemend kind viel er dus altijd wel wat te beleven, temeer daar die staketsels en paalhoofden een natuurlijke uitdaging vormden. Ondanks alle waarschuwingen en verboden probeerden we steeds weer over de koppen van de palen de zee in te lopen en als er een paal was weggeslagen, die kloof met een sprong te nemen. Soms ging dat fout, viel je op het onderliggende basalt en was je een paar dagen uit de roulatie. Het ergste was echter als je langs zo'n paal naar beneden gleed. Dan werden je benen van onder tot boven opengesneden door de zeepokken en nog voel ik hoe dat schrijnde in het zoute water. Die paalhoofden waren door dwarsbalken in een soort vakken verdeeld, die op kamertjes leken, waarin je heerlijk „vadertje en moedertje" kon spelen. Wij kwamen thuis de ouderlijke slaapkamer alleen op uitnodiging binnen, maar er waren vriendjes en vriendinnetjes, die, in benauwder behuizingen groot gebracht, beter om zich heen hadden kunnen kijken en zodoende achteraf bezien een vrij redelijk beeld van de werkelijkheid wisten te geven. We voelden natuurlijk wel dat wat we deden niet helemaal kosher was, maar dat maakte de zaak alleen maar spannender. Bedrijvigheid Bovenop de boulevard heerste inmiddels grote bedrijvigheid. Auto's zag je er, zoals gezegd maar weinig, want doorgaand verkeer was onmogelijk. De gemeente raad sprak er wel eens over maar meende met praten haar plicht wel te hebben gedaan. De scheepswerf „De Schelde" stelde op dit gebied geen eisen en dus bleef alles zoals het was. Toch waren die auto's aardig om te beseffen dat er buiten Zeeland nog een wereld bestond. De Zeeuwse wagens hadden voor hun kentekennummer een K en zo hadden alle provincies een eigen letter. In de tijd dat ik die nummers verzamelde, is het me nooit gelukt alle provincies op een papiertje te krijgen. Voor de rest echter had je alles fietsen, handkarren, paard en wagen, honde karren enz. 's Morgens kwamen de loopjongens van de slager, de kruidenier en de bakker „horen" om 's middags het bestelde te brengen. Dat gebeurde op z.g.n. transportfietsen, die een grote mand boven het voorwiel hadden gemonteerd. De slagersjongens mochten ook bij bittere kou geen handschoenen dragen, want dat gold als onhygiënisch. Het huisvuil werd met paard en wagen opgehaald, de visvrouwen duwden een zware handkar de oprit op en schreeuwden hun „gorrenet en scharretjoe". De groenteboer kwam ook met een afgeladen handkar naar boven en stopte bij iedere deur. Je snapte niet hoe zij zo'n handel naar boven kregen. 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 61