Twee keer per dag kwam er post en als je daaraan niet genoeg had kon je 's zondags tussen 12 en 2 nog op de Steenen Beer terecht, in het postkantoor dus. De landelijke dagbladen hadden een ochtend- en een avondeditie, de Vlissingsche Courant werd 's avonds in de bus gestopt en een enkele keer stond er een man met een lange zwarte jas en een hoge hoed op z'n hoofd in de deur en mompelde een onverstaanbaar verhaal, dat hij plotseling besloot met „zeg maar tegen je vader dat Jan Marinissen dood is". Ik wist dat er Zeeuwen waren in klederdracht, maar déze dracht had ik nog niet eerder gezien. Onmisbaar was ook de petroleumboer van De Automaat, want zonder petroleumstel kon je in de keuken niet sudderen. Hij bracht altijd een krantje mee met een strip over Pijpje Drop, die onvermijdelijk eindigde met „Hoe 't Pijpje Drop nu verder gaat, staat in de volgende Automaat". Het blad zou tegenwoordig zeker als racistisch worden beschouwd, maar wij lazen het elkaar ombeschroomd voor. De melkboer was een heel bijzondere figuur, een niet onknappe jongeman, die zong en floot, met een hoog stemmetje sprak, ons toeschouwers een bemoedigend tikje op de wang gaf, met z'n maatbekers jongleerde en z'n melk in de gereedgehouden pannen van de gedienstigen deponeerde. Afval in allerlei vorm werd opgehaald met de tonnenwagen. Iedereen kende de paarden bij hun naam. Wij hadden Kas. Tegenwoordig zou men misschien van afwijkend gedrag spreken. Destijds was men meer „to the point". Een vriendje dat mijn wat verbaasde blik opving, zei met de trieste grimlach van de te vroeg wijze „die's gesneeë". Ik knikte maar wat, want had geen flauw idee wat dat nu weer betekende. Een dag of wat later barstte een jongetje op m'n verjaardag van opwinding in een soortgelijk exuberant gekronkel uit toen hij geblinddoekt de staart van de ezel precies op de juiste plaats had geprikt. Blij mijn 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 62