nieuw verworven kennis te kunnen doorgeven, zei ik met een nonchalant schou derophalen tegen mijn vader „die's gesneeë". Meteen werd ik mee naar de gang gesleept, kreeg een verhaal over onwelvoeglijke taal en het dreigement dat hij de kinderen naar huis zou sturen als ik nog één keer... enz. Zo waren die grote mensen. Ze hadden wel allerlei op je aan te merken, maar ze zeiden nooit waarom. Toen ik een keer door brigadier Harinck werd meegenomen naar het politiebureau aan de Grote Markt omdat ik aan het voetballen was tussen de fraaie oude bomen voor het museum aan het Bellamy-park, deed ik bij aankomst een stap terug en zei - want dat had mijn moeder me geleerd - „na U" en werd meteen in m'n nek gegrepen met een „dat zou je wel willen vlegel". Nou deed je eens iets volstrekt volgens de regels en dan was het weer niet goed. Overigens was die Harinck geen kwaaie man. Meestal mocht je de volgende dag of een paar dagen later je bal weer terughalen en ik werd er een geregelde klant. Ik had nl. ontdekt dat hij hele maal niet keek als hij me verwees naar het tafeltje in de hoek, waar een stel ballen lag. Ik pikte er de beste uit, zei „dank u wel, meneer Harinck" en gaf hem niet eens de tijd om te grommen, zo vlug was ik de deur uit. Dat bracht me op een idee. Als er een bal lek was, liep ik gewoon het politiebureau binnen, keek wie er zat en zei dat ik van Harinck m'n bal mocht ophalen. Een etter daarentegen was de veldwachter van Belzen, die patrouilleerde aan de oostkant van het Kanaal, bij het zwembad waar je bij Francien Prins aan de hengel kon om zwemmen te leren, en achter het oude station, waar de Oude Vlissingsche weg door een enorme laagte ging in de richting van de spoorlijn naar „huisje '66", zoals wij het hoge stenen gebouwtje noemden dat dit nummer droeg en iets te maken had met de seinen en wissels. Overal kon je hem tegenkomen, meestal plotseling vanachter een boom of struik en altijd had hij wat aan te merken, op je rijwielplaatje dat je niet zichtbaar genoeg droeg, op je licht dat niet duidelijk brandde, op je remmen, die volgens hem niet voldeden. In mijn herinnering heeft hij zich onsterfelijk gemaakt met een proces-verbaal dat hij uitschreef toen hij een vrijend paartje bij de Kanaaldijk had betrapt en toen noteerde „dattie dienge 'ad zien bloat lagge die nie 'oorden bloat te lagge". Als ik geen tijd meer had om naar het station te gaan, fietste ik naar dit huisje 66 om tegen 6 uur de mailtrain te zien langs komen, die richting Zuid-Duitsland vertrok. De trein had daar nog niet zoveel vaart en met jaloerse blik keek ik dan naar de Speisewagen, waar dames en heren achter tafeltjes met romantische lampjes zich hun drankjes en voedsel lieten voorzetten door in smetteloos wit geklede obers. Jaren later zat ik in Bangkok een biertje te drinken met de bekende KLM-commodore en schrijver Viruly en die vertelde me dat hij in zijn Middelburgse HBS-tijd precies hetzelfde had gedaan op het station van Middelburg. Hij kocht daar zo vaak hij kon een perronkaartje van 5 cent, alleen om die trein en vooral die Speisewagen te zien langskomen. School Op m'n zesde moest ik naar de Christelijke Lagere School in de Wagenaarstraat, een zijstraat van de Walstraat. Tot dusver had ik in het Boulevard Bankert-buurtje een vrij afgeschermd bestaan geleid met de paar jongetjes van mijn leeftijd, die daar ook woonden en met alles wat de zee voor heerlijks bood. Als ik thuis maar af en toe even m'n gezicht liet zien, was alles goed. 's Winters lag ik bij voorkeur op de grond in de kamer, speelde loodsbootje met grote en kleine schoenen, simuleerde scheeps- 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 63