tegen het bord keilde en hoe Grietje zonder een spier te vertrekken met een waardig 'k gè naer 'uus, je liekent me vèder wè" de klas uitwandelde, Meerholz perplex achter latend in de zesde dan het hoofd der school, meneer de Jager, die een passie voor luchtvaart had, want ik herinner me dat hij een paar keer de hogere klassen bijeen riep om ze te vertellen dat Charles Lindbergh in z'n eentje met de „Spirit of St. Louis" van New York naar Parijs was gevlogen en onderweg nog over een paar vis sersschepen was gestreken om de weg te vragen. Met trein en boot zou je voor die reis ruim een week nodig hebben en Lindbergh had het in minder dan 34 uur gedaan. Een jaar later stond hij er weer om te melden dat nu een vrouw, Amelia Earhart, met een toestel van Fokker eenzelfde stunt had uitgehaald door van Amerika naar Londen te vliegen. Onze aardrijkskundige kennis in die dagen was te gering om die ontwikkelingen geheel naar waarde te schatten, maar we begrepen toch wel, dat er iets groots was verricht, waarover we nog wel meer zouden horen. We hadden, toen we in de zesde arriveerden, wel wat geleerd, volgens de nu gesmade methode van geheugentraining via klassikaal opdreunen. Dat gold niet alleen de beruchte rijtjes Hoogezand-Sappemeer, Zuidbroek, Scheemda, Win schoten en het prachtig te scanderen Op-ster-land-se-com-pag-nons-vaart, maar ook de boeken van het Oude en Nieuwe Testament, een stel bijbelse geslachtsregisters, een massa psalmen en gezangen, een stel „vaderlandse" liederen. Elke blinde kaart van Nederland konden we lezen, maar zonder moeite ver telden we ook wie de graven van Holland en Zeeland waren (Dikkie, Dikkie, Arnoud/Dikkie, Dikkie, Flo/Dikkie, Flo/Dikkie, Flo/Dikkie, Ada/Willem, Flo/ Willem, Flo/Jan en de daarop volgende Henegouwers, Beiers, Bourgondiërs en Habsburgers kenden we ook. De Hoekse en Kabeljauwse twisten hadden onze volle aandacht, al begrepen we niet waarom het ging, maar dat begrijpen ze nu nog niet en Albrecht Beilink werd toch maar levend begraven en Aleida van Poelgeest, die ons werd voorgesteld als een goede kennis van Albrecht van Beieren (begrippen als maitresse, geliefde of concubine werden natuurlijk zorgvuldig vermeden) wreed in de hoftuin vermoord. In de zesde klas werd dit allemaal nog eens op een rijtje gezet, want daar werden we klaar gestoomd voor het toelatingsexamen voor de middelbare school. Er ver scheen een boek, De Toetsnaald, vol met examenopgaven uit vorige jaren. Daarin kon je dan opgaven vinden als je reist per schip van Groningen naar Maastricht, door welke wateren en langs welke steden vaar je en verder zeer ingewikkelde cijfer- sommen waaraan ik me wild zat te vermenigvuldigen, te kwadrateren en te delen om dan van mijn vader, die nonchalant over m'n schouder even meekeek te horen daar komt 5 uit. Ik wist wel dat hij een genie was, maar dit grensde aan het wonderbaar lijke, tot ik later algebra kreeg en merkte dat je met behulp van een paar merk waardige producten en quotiënten, dit inderdaad met simpel hoofdrekenen kon op lossen. In de zesde klas had de klas zich gesplitst in jongens en meisjes die gingen doorleren en de rest die z'n leerplicht uitzat. De kinderen uit de laatste groep verdwenen meestal direct in het arbeidsproces, dienstmeisje, winkelmeisje, loop jongen, roestkrabber bij de Schelde, visser; de eerste groep die vrij klein was, ging naar mulo, kweekschool, H.B.S. of gymnasium. Nogmaals, ik heb geen slechte her inneringen aan die school en dank er nog een stuk parate kennis aan. 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 69