Waar we wel kwamen was even verderop, hoek Walstraat-Scherminkelstraat, bij de bakkerij van Mevrouw Muste. Die had alles wat lekker was bolussen, repen, bonbons, suikergoed, roombroodjes, vlinders, taartjes, noem maar op en je kon zien dat ze er zelf ook ontzettend van genoot. Ze was een grote, volslanke vrouw, altijd ge kleed in een witte jas, die een enorme boezem omklemde, goedlachs en hartelijk. Er zal ook wel een meneer Muste hebben bestaan, maar die kon er in die kleine winkel niet bij en hem zag je dus nooit. VAN VUSS1NGEN. De Vlissingse binnenstad omstreeks 1920. Ik deed er graag boodschappen, want ze was niet krenterig met haar snoep. Zo zou ik kunnen doorgaan met het opsommen van zaken, die nu verdwenen zijn. De gereedschappenzaak van Alty, waar je elk denkbaar schroefje krijgen kon, belangrijk voor jeMeccanodoos slager Van Glerum, die het bestond met Pasen drie schapen de nek af te snijden en ze met een fraaie rode strik om de hals in de etalage te draperen een liefelijk tafereel met een wrede achtergrond, die door Vlissingen niet werd geapprecieerd. Kapper Sajet, die ik al heb genoemd en die nog een echte rood-wit geschroefde kapperspaal voor de deur had staan. De volksroddel wilde dat z'n vrouw spiritus dronk. Je kon het ruiken en dat kostte klanten. Dan had je boekhandel van Petegem, die een uitleenbibliotheek had, waar ik wel eens wat haalde. Z'n zoon zat bij mij in de klas, maar moest verdwijnen omdat hij zo vreemd deed. We hadden trouwens nog een vreemd fenomeen in de klas, een roodharige jongen, Bas heette hij geloof ik, die je alleen maar plezier kon doen met een spoorboekje of een kalender. Die leerde hij dan in een mum van tijd uit z'n hoofd en als je hem vroeg op wat voor dag 24 augustus 1904 viel kreeg je prompt het juiste antwoord. Ook hij verdween. Te eenzijdig begaafd. 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1989 | | pagina 71