aanleg van vijvers, paden en opgaande beplanting. Ook werden vele kruidachtige planten om hun sier- of gebruikswaarde van elders ingevoerd en geplant. Met name in de zeven tiende en achttiende eeuw bestond er een rijke tuincultuur, waarin het kweken van bolge wassen en andere planten een belangrijke rol speelde. Het ging daarbij lang niet altijd om de sierwaarde. Sommige planten werden ook geteeld om hun nuttige functie. Bekend voorbeeld is de Wrangwortel, een bosplant uit Midden-Europa. De sierwaarde van deze groenachtig bloeiende plant is gering, maar zijn wortels werden gebruikt bij de bestrij ding van het wrang, een gevreesde uierontsteking bij koeien. Deze (giftige) plant werd dan ook in de tuinen van veel hofsteden gekoesterd (Jansen en Van Veldhuizen, 1986). Aanvankelijk werden de tuinen intensief onderhouden. De ideeën over aanleg en on derhoud veranderden echter en ook raakten sommige tuinen in de loop der tijden in verval. Zij maakten plaats voor akkerland en weiden of kregen steeds meer het karakter van bos. In dit laatste geval gingen natuurlijke processen een steeds grotere rol spelen. Uiteindelijk konden alleen die soorten zich handhaven, die voldoende waren aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. Het intensieve tuinonderhoud uit de beginperiode met voortdurend spitten en bemesting met bladaarde had een rulle humusrijke bodem doen ontstaan. Deze warmde bij het lengen van de dagen snel op en was daardoor zeer geschikt als groeiplaats voor voorjaarsplanten. In de zomermaanden werd de bodem te sterk be schaduwd door geboomte en struikgewas om een gevarieerde kruidlaag te herbergen. Zo Oude loofbossen met een ijle ondergroei, zoals hier in de Manteling, vormen een geschikte groei plaats voor stinzenplanten (foto A.M.M. van Haperen was een geheel eigen milieutype ontstaan dat we thans stinzenmilieu noemen. Deze naam is afgeleid van de Friese stinzen, waarvan het voor het eerst beschreven is. Stinzen zijn 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1990 | | pagina 10