planten slechts een ondergeschikte rol. Het ging hier immers veel meer om de ruimtewer
king van het grote geheel dan om de vorm en de kleur van kleine details. Met de indus
triële ontwikkeling ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw een groeiende
groep nieuwe welgestelden. Deze hadden behoefte aan een fraaie inrichting van hun tui
nen, die echter vaak beperkt van oppervlakte waren. Vanwege de ruimtelijke beperkingen
was de Engelse Landschapsstijl hiervoor echter minder geschikt. Zo ontstonden met na
me in Engeland en later ook elders in Europa verschillende benaderingswijzen in de
tuinarchitectuur. Voor de stinzenplanten is in dit verband vooral de Ier William Robinson
(1839-1935) van belang. Hij kan beschouwd worden als de vader van de "ecologische
tuin". Behalve oude cultuurgewassen gebruikte hij ook oorspronkelijk wilde en
geïmporteerde planten, die hij liet verwilderen op plaatsen die zich daarvoor leenden
("wild gardening"). Juist in deze periode werd dan ook een groot aantal nieuwe planten
soorten in de tuinculluur geïntroduceerd. Overigens bestond er op Walcheren al eerder
een duidelijke belangstelling voor wilde planten. Een mooi voorbeeld hiervan is Walra
ven Blaas (1811-1877), tuinbaas van de buitenplaats Moesbosch. Hij was gedurende een
aantal jaren een zeer actief verzamelaar van wilde planten voor het Zeeuws Herbarium
(Mennema, 1982). Het lijkt zeer aannemelijk dat hij niet alleen planten voor het herbari
um heeft verzameld, maar ook levend materiaal. Het uitplanten en ruilen van bolgewas
sen en kruiden met collega's op andere buitenplaatsen kan zeer wel hebben bijgedragen
aan de verspreiding en verwildering van stinzenplanten in die periode.
Op de grafkelder van buitenplaats Moesbosch hebben diverse stinzenplanten de inundatie
van 1944 overleefd (foto A.W. van de Hoef).
12