De Walcherse stinzenplanten
Bij de inundatie van Walcheren (1944-1945) veranderde het karakter van het land
schap totaal. Slechts de Manteling langs de duinen bleef (gedeeltelijk) droog. Vele buiten
plaatsen zoals Waterlooze Werve, Veldzicht, Popkensburg en Vredenrust zijn over
stroomd en niet meer opnieuw aangelegd. Ter Hooge is een van de weinige buitenplaatsen
die is hersteld. Buiten de Manteling heeft in het polderland van Walcheren slechts op een
enkele plaats de oorspronkelijke stinzenflora de inundatie kunnen overleven. Eén daarvan
lag bij Der Boede, waar achter het huis een kleine plek was. waar slechts bij springvloed
water kwam. Eenzelfde situatie was er bij Moesbosch. De grafkelder kwam hier maar zel
den onder water. Na de inundatie en de herverkaveling zijn op diverse plaatsen in Walche
ren stinzenplanten aangeplant. Allereerst natuurlijk op de oude buitenplaatsen (o.a. Ter
Hooge, Toorenvliedt en in de Manteling), maar daarnaast ook elders bijvoorbeeld in tui
nen en in het Nollebos.
Zoals Bakker en Boeve (1985) aangeven kan men het begrip stinzenplanten op ver
schillende manieren definiëren. Bij een ruime interpretatie stelt men het milieu centraal
en noemt men alle plantensoorten, die in dit door de mens gecreëerde milieutype voorko
men, stinzenplanten. Bij een engere definitie ligt het accent op de rol van de mens en re
kent men alleen de verwilderde en ingeburgerde cultuurplanten van buitenplaatsen tot de
ze categorie. In dit artikel geven wij de voorkeur aan deze laatste benadering.
Stinzenplanten zijn dan die plantensoorten die in hun verspreiding beperkt zijn tot ou
de buitenplaatsen, hofsteden, tuinen en aanverwante milieu's, en die oorspronkelijk zijn
aangeplant, vervolgens verwilderd en die zich met een natuurlijke populatie gedurende
geruime tijd hebben kunnen handhaven. Het begrip stinzenplant moet ook in een geogra
fisch perspectief worden bezien. Juist voor bosplanten geldt immers dat er in Zeeland van
nature diverse soorten ontbreken die elders in Nederland (bijv. Achterhoek of Zuid-Lim
burg) wel voorkomen. Dergelijke situaties doen zich ook in andere gedeelten van Neder
land voor. Voor deze plantensoorten, die in sommige streken inheems en elders oorspron
kelijk ingevoerd zijn, is in de Nederlandse botanische literatuur het begrip regionale stin
zenplant ingevoerd.
Tabel 1 geeft een overzicht van de soorten, die ons inziens voor Walcheren voldoen
aan de hiervoor gegeven definitie. Diverse soorten zijn elders in Nederland wel
oorspronkelijk wild en moeten dus beschouwd worden als regionale stinzenplant. Aan de
hand van literatuur kan worden nagegaan wanneer bepaalde soorten ingevoerd dan wel
voor het eerst gevonden zijn. Belangrijke bronnen voor Walcheren zijn in dit verband:
Pelletier (1610), Van den Bosch (1841-1845), Walraven en Lako (1892), het Zeeuws Her
barium (Mennema, 1982), Sipkes (1918-1920), Broerse (1973) en De Visser (1951,
1966). Hieruit blijkt dat de meeste stinzenplanten op Walcheren al bekend waren ten tijde
van Pelletier (1610). Zij waren toen echter niet in verwilderde staat aanwezig, zoals heden
ten dage het geval is. Aan het einde van de 19e eeuw werden vele van de stinzenplanten
als verwilderd beschouwd (Walraven en Lako, 1892). Sipkes (1918-1920) beschouwde ze
alweer wat later zelfs als inheems.
Sommige soorten zijn betrekkelijk recent ingevoerd. Met name van de Oosterse Ster
hyacint. het Groot Sneeuwklokje en de Sneeuwroem is bekend dat zij pas in de 19e eeuw
in Nederland zijn ingevoerd. Zij hadden een plaats in de tuincultuur ("wild gardening")
13