die in die periode vanuit Engeland in Nederland is geïntroduceerd. Dit gegeven weerspie gelt zich nog in de huidige verspreiding van deze soorten. Zij ontbreken nagenoeg geheel op de oude buitenplaatsen met een rijke historie uit de zeventiende en achttiende eeuw. Men vindt ze echter wel op enkele plaatsen in bossen en oude tuinen nabij Valkenisse die rondom 1900 zijn aangelegd. Oosterse sterhyacint (foto A.M.M.van Haperen). Ook de wijze waarop in de zeventiende en achttiende eeuw bolgewassen zijn geteeld, is nog steeds aan onze huidige stinzenflora te merken. De Narcissen die met name in de Manteling tussen Domburg en Oostkapelle voorkomen zijn botanisch nauwelijks te identificeren. Het betreft hier bastaarden van verschillende soorten en ondersoorten die geleidelijk in elkaar overgaan. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het grote aantal variëteiten dat in het verleden in cultuur is geweest. Iets dergelijks geldt ook voor de Wil de Hyacint in dit gebied. De hier voorkomende blauwe en witte exemplaren zijn bastaar den van twee soorten (Scilla non-scripta en Scilla hispanica), die zich hier en ook elders in Nederland vermengd hebben (Quené-Boterenbrood, 1984). Van diverse oude bolgewassen (o.a. Narcis, Sneeuwklokje) komen in de stinzenmilieu's ook verwilderde variëteiten met gevulde bloemen voor. Bij de Knolsteenbreek heeft deze variëteit zelfs een eigen naam: Haarlems Klokkenspel. Bij recenter ingevoerde soorten ontbreken der gelijke vormen. De meest bekende stinzenplant van Walcheren is wel het Bakkruudje of Stengelloze Sleutelbloem (Primula vulgaris). Deze plant komt van nature voor in vochtige loofbossen en slootkanten in Drente. De wilde planten hebben echter allemaal bleekgele bloemen, terwijl de bloemkleur op Walcheren varieert van lichlrose tot geel en wit. De oorzaak hiervan moet waarschijnlijk aan selectie van cultuurvariëteiten in het verleden worden 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1990 | | pagina 16