De docenten ten te tonen door die tram bi j te houden. Dat lukte je niet want op het vlakke stuk tot Sou burg kreeg het ding aardig wat vaart. Langzaam kroop de voorste wagen dan langs je heen, maar als het vriendinnetje opstond en je van het open balkon toeriep, werd dit als een teken van grote genegenheid ervaren. Bij 't Wissel in Souburg moest de tram (alle maal afdankertjes van de R.T.M uit Rotterdam - ze namen vaak niet eens de moeite om dat 'R.T.M.' over te schilderen) wachten op de tegen-tram en dan kreeg je vrij spel. Bo vendien stopte hij nog een keer bij het huis van Wint Abeleven in Abeele en op de Lange Viele Singel en dat oponthoud haalde hij niet meer in. Dan kon je triomfantelijk midden op de markt de aankomst van de tram afwachten. Dat gerace vroeg natuurlijk om ongelukken. Toen ik me naast de tram in het zweet zat te werken, was er een meisje dat alsmaar naar de weg zat te wijzen. Een vriendelijk, zij het vreemd gebaar. Als ze niks gedaan had. zou alles waarschijnlijk goed zijn gegaan, maar bij zoveel liefde meende ik iets te moeten terugdoen. Ik hief mijn hand dus ten groet en het volgende ogenblik vloog ik met een rotsmak tegen een tuinhek aan de overkant van de straatweg aan. De weg was spekglad van de ijzel en dat had de schat me willen vertel len. Dat ik een tijdje hinkte, deed zeer, maar dat ik met het verwrongen stuk ijzer, dat eens fiets heette, naar mijn vader moest, deed nog veel meer zeer. De ergste herinnering, die ik echter aan dat jaagpad en die straatweg heb, is de wind, altijd tegen en in mijn verbeelding altijd windkracht 10. Als je 'm 's morgens tegen had, troostte je je met de gedachte dat je hem 's avonds mee zou hebben, maar hij wist altijd zo te draaien, dat je hem toch weer tegen had. Toen Fortgens in 1935 als con-rector aantrad, vond hij in de Latijnse Schoolstraat een staf van leraressen en leraren, die hij allemaal met name in zijn Gedenkboekje noemt, met achter iedere naam een korte kwalificatie en soms een paar woorden van commentaar. Die commentaren zijn natuurlijk erg welwillend, want sommigen leefden in 1965 nog en ten aanzien van de overledenen zal hem als classicus het 'nil nisi bene' wel door het hoofd hebben gespeeld. In datzelfde boekje schrijft hij echter ook: "Gegevens omtrent de per soonlijkheid van rectoren en docenten zijn in de bronnen niet te vinden" en deze uitda ging kan ik in dit stukje toch niet zo maar over mijn kant laten gaan. Aan alle door hem genoemde personen heb ik aangename en onaangename herinneringen en ter wille van de 'oral history', die tegenwoordig weer wat in de belangstelling komt, wil ik een aantal van die herinneringen hier noteren. Ik begin dan met de hierboven al enkele malen eerder genoemde rector Stutterheim, een der laatste burgers van Middelburg die zich tooide met de hoge boord, die in de wan del de vadermoordenaar werd genoemd. Het moet hem moeite hebben gekost op het eind van zijn leven zijn voorraadje boorden schoon en op peil te houden. Hij was een rijzige, kaarsrechte man, met een enigszins verende tred. Ik zie hem nog voor me hoe hij met zijn waardige, rustige stap uit de Boogaardstraat de Latijnse Schoolstraat indraaide, de krioe lende menigte voor de fietsenpoort (die plotseling stil viel) monsterde met een blik van 'hel is tijd dat ik me er weer mee ga bemoeien' en dan de stoep besteeg om achter de schooldeur te verdwijnen. Ik geloof overigens dat de docenten nog meer ontzag voor hem hadden dan wij. Dat gaf ons een psychologisch voordeel, waarvan we wel enig vermoeden hadden, maar dat 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1990 | | pagina 34